ECLI:NL:GHLEE:2011:BP7495

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.054.957/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermeerdering van eis en de eisen van een goede procesorde in huurgeschillen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, dat op 21 oktober 2009 was uitgesproken. De appellanten, die gezamenlijk als eisers in eerste aanleg optraden, vorderden betaling van servicekosten en een gespecificeerd overzicht van deze kosten over het jaar 2008 van de geïntimeerde, die niet verschenen was. De zaak draait om de vraag of de vermeerdering van eis door de appellanten in hoger beroep toelaatbaar was, gezien de eisen van een goede procesorde en de wettelijke termijnen die in het Burgerlijk Wetboek zijn vastgelegd.

Het hof oordeelde dat de wijziging van eis buiten beschouwing moest worden gelaten, omdat deze niet tijdig was kenbaar gemaakt aan de geïntimeerde. De appellanten hadden in hun appeldagvaarding hun eis vermeerderd, maar deze vermeerdering was niet voldoende gespecificeerd, waardoor onduidelijkheid bestond over de jaren waarop de vordering betrekking had. Het hof benadrukte dat een huurder in beginsel de procedure van artikel 7:260 BW moet volgen als hij meent dat hij te veel servicekosten heeft betaald, en dat deze procedure niet exclusief is. De termijn van 30 maanden voor het indienen van een vordering is ook van toepassing als de huurder ervoor kiest om niet eerst een procedure bij de huurcommissie aanhangig te maken.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat de appellanten niet-ontvankelijk waren in hun vordering voor zover deze betrekking had op het jaar 2006, maar dat de vordering voor het jaar 2007 wel tijdig was ingesteld. Desondanks werd de vermeerdering van eis in strijd met de eisen van een goede procesorde geacht, en het hof besloot het vonnis van de kantonrechter te bekrachtigen. De appellanten werden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde op nihil werden begroot.

Uitspraak

Arrest d.d. 15 februari 2011
Zaaknummer 200.054.957/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats],
5. [appellant 5],
wonende te [woonplaats],
6. [appellant 6],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 21 oktober 2009 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 januari 2010 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 26 januari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven tevens akte houdende vermeerdering van eis luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis dat op 21 oktober 2009 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen is gewezen te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te betalen een bedrag van € 1.766,69 plus € 2.089,50, derhalve een bedrag van
€ 3.856,19, te vermeerderen met de wettelijke renten over dit bedrag, vanaf de dag van het nemen van de onderhavige memorie, en bij wijze van vermeerdering van eis geïntimeerde tevens te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan de raadsman van appellanten een gespecificeerd en onderbouwd servicekostenoverzicht te verstrekken over het jaar 2008 van de kamers van appellanten in het pand [adres] te [woonplaats], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat geïntimeerde nalatig zal zijn aan de inhoud van dit gebod te voldoen, en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben [appellanten] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.3) van het vonnis van 21 oktober 2009 zijn geen grieven gericht. het hof zal dan ook van deze feiten uitgaan, die aangevuld met wat het hof verder over de feiten is gebleken, op het volgende neerkomen.
1.1. [appellanten] huren of hebben in de jaren 2006 en 2007 onzelfstandige woonruimte gehuurd van [geïntimeerde] in diens pand aan de [adres] te [woonplaats].
1.2. [geïntimeerde] heeft [appellanten] naast de huurprijs een bedrag van € 65,00 per maand aan servicekosten in rekening gebracht.
1.3. [geïntimeerde] heeft over de jaren 2006 en 2007 aanvankelijk geen servicekostenoverzicht verstrekt aan [appellanten] Deze overzichten zijn op 16 april 2009 - nadat de inleidende dagvaarding was uitgebracht - door [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellanten] ter hand gesteld. De door [geïntimeerde] opgestelde stukken bevatten ook een overzicht over het jaar 2008. Betreffende de jaren 2006 en 2007 heeft [geïntimeerde] berekend dat hij in totaal een bedrag van € 1.766,69 (€ 376,83 over 2006 en € 1.389,86 over 2007 dient terug te betalen aan [appellanten] Betreffende 2008 gaat het volgens de berekening van [geïntimeerde] om een bedrag van € 376,79 per huurder voor het gehele jaar.
Vermeerdering van eis
2. In eerste aanleg hebben [appellanten] aanvankelijk afgifte door [geïntimeerde] van een servicekostenoverzicht over de jaren 2006 en 2007 gevorderd. Nadat [geïntimeerde] hangende die procedure servicekostenoverzichten heeft verstrekt, hebben [appellanten] bij conclusie van repliek hun eis vermeerderd, in die zin dat zij betaling vorderden van het door [geïntimeerde] in die overzichten berekende saldo in hun voordeel, een totaalbedrag van € 1.766,69. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen.
3. In de appeldagvaarding hebben [appellanten] - klaarblijkelijk - hun eis vermeerderd. Zij vorderen betaling van een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de inleidende dagvaarding. In de memorie van grieven hebben [appellanten] hun eis opnieuw vermeerderd, in die zin dat zij thans betaling van een totaalbedrag van € 3.856.19 met wettelijke rente vanaf de datum van het nemen van de memorie vorderen en veroordeling tot afgifte van een servicekostenoverzicht over 2008.
4. Nu tegen [geïntimeerde] verstek is verleend en gesteld noch gebleken is dat [appellanten] de laatste vermeerdering van eis tijdig bij exploot aan hem kenbaar hebben gemaakt, is deze vermeerdering van eis gelet op het bepaalde in artikel 130 lid 3 Rv niet toelaatbaar.
5. De in de appeldagvaarding begrepen vermeerdering van eis is wel - met de appeldagvaarding - aan [geïntimeerde] betekend. Het hof stelt vast dat de appeldagvaarding geen enkele toelichting bevat op de vermeerdering van eis. Ook een specificatie van de nieuwe vordering ontbreekt. Daardoor is onduidelijk of de vordering betrekking heeft op 2006, op 2007, op beide jaren of ook op een ander jaar (2008 bijvoorbeeld). Uit het feit dat [appellanten] hun vordering in de appeldagvaarding op een afgerond bedrag hebben gesteld, en dit bedrag fors afwijkt van het uiteindelijk gevorderde bedrag, kan worden afgeleid dat het in de appeldagvaarding gevorderde bedrag niet meer is dan een ruwe schatting. Dat volgt ook uit het feit dat in de appeldagvaarding - zonder enige toelichting - een ander tijdstip als ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gekozen dan in de memorie van grieven voor de daar gewijzigde vordering.
6. Naar het oordeel van het hof is een deugdelijke specificatie van de vordering in de appeldagvaarding in dit geval van groot belang, omdat [appellanten] niet-ontvankelijk zouden zijn in hun vordering voor zover deze betrekking heeft op de servicekosten over het jaar 2006. Het hof overweegt in dat verband het volgende.
7. Een huurder dient in beginsel de procedure van artikel 7:260 BW te volgen indien hij van mening is dat hij een te hoog servicekosten bedrag heeft betaald. Deze procedure is echter niet exclusief. De huurder kan ook bij de kantonrechter een verklaring voor recht vorderen betreffende zijn betalingsverplichting en/of terugbetaling vorderen van wat hij teveel heeft betaald (vgl. Hoge Raad 15 februari 2002, LJN AD6625, NJ 2002,228). Uit artikel 7:260 lid 2 BW volgt dat een procedure tot vaststelling van betalingsverplichtingen van de huurder uiterlijk 30 maanden na afloop van het jaar waarop de betalingsverplichting betrekking heeft aanhangig gemaakt kan worden bij de huurcommissie. Naar het oordeel van het hof is deze termijn ook van belang in gevallen dat de huurder er voor kiest om niet eerst een procedure bij de huurcommissie (ex artikel 7:261 lid 1 BW) aanhangig te maken, maar rechtstreeks terugbetaling te vorderen van hetgeen hij meent teveel te hebben betaald. Op grond van artikel 51 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (UHW) dient een huurder in elke na het verstrijken van de termijn van artikel 7:260 lid 2 BW ingestelde vordering betreffende de servicekosten immers een uitspraak van de huurcommissie dan wel een beschikking van de kantonrechter omtrent zijn betalingsverplichting met betrekking tot de servicekosten over te leggen.
8. Het hof stelt vast dat [appellanten] geen uitspraak van de huurcommissie of beschikking van de kantonrechter in de zin van artikel 51 UHW in het geding hebben gebracht, ofschoon de termijn van 30 maanden betreffende het jaar 2006 op 1 juli 2009 en betreffende het jaar 2007 op 1 juli 2010 is verstreken. Voor zover de in de appeldagvaarding begrepen eisvermeerdering betrekking zou hebben op het jaar 2006, zouden [appellanten] niet-ontvankelijk zijn in hun vordering. Voor zover de (vermeerderde) vordering betrekking heeft op het jaar 2007 is deze wel tijdig ingesteld.
9. Nu de vermeerdering van eis in de appeldagvaarding niet wordt toegelicht, maar gebaseerd lijkt te zijn op een ruwe schatting en een specificatie van de nieuwe vordering, waarin wordt aangegeven op welke jaren deze is gebaseerd, ontbreekt terwijl zo'n specificatie juist van belang is omdat [appellanten] niet-ontvankelijk zouden zijn voor zover de vordering betrekking heeft op het jaar 2006 en bovendien niet is gesteld of gebleken dat [appellanten] [geïntimeerde] voor het uitbrengen van de appeldagvaarding van de eisvermeerdering en de daarbij behorende onderbouwing in kennis hebben gesteld, acht het hof de vermeerdering van eis in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal de vermeerdering van eis dan ook buiten beschouwing laten. Indien [appellanten] alsnog een vordering aanhangig wensen te maken betreffende de (restant) servicekosten over jaren in het verleden, dienen zij een nieuwe procedure aanhangig te maken.
Bespreking van de grieven
10. Nu de wijziging van eis buiten beschouwing is gelaten, hebben [appellanten] geen belang meer bij een bespreking van de grieven, die de strekking hebben dat de vermeerderde vordering toewijsbaar is.
11. De grieven falen.
12. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil kunnen worden begroot.
De beslissing:
Het gerechtshof:
laat de in de appeldagvaarding en in de memorie van grieven gedane vermeerdering van eis buiten beschouwing;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 21 oktober 2009;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 15 februari 2011 in bijzijn van de griffier.