Arrest d.d. 25 januari 2011
Zaaknummer 200.019.411/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Corus Perfo B.V.,
gevestigd te Veendam,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Corus,
advocaat: mr. R. Gruben, kantoorhoudende te Voorburg,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. Chr.D. de Vos, kantoorhoudende te Emmen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 26 februari 2008 en 9 september 2008 door sector kanton, locatie Winschoten van de rechtbank Groningen (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 november 2008 is door Corus hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 9 september 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 2 december 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de kantonrechter waarvan beroep te vernietigen en [geïntimeerde] niet ontvankelijk te verklaren in het door hem gevorderde althans het gevorderde af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, zulks uitvoerbaar bij voorraad, Corus in het appel niet ontvankelijk te verklaren, althans de door Corus aangevoerde grieven ongegrond te verklaren, althans hetgeen door Corus wordt gevorderd af te wijzen en het vonnis d.d. 9 september 2008 te bekrachtigen en corus voorts te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Voorts heeft Corus een akte uitlating producties tevens houdende akte overlegging productie genomen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Corus heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Alhoewel het vonnis d.d. 9 september 2008, waarvan beroep, een tussenvonnis is als bedoeld in lid 2 van artikel 337 Rv. kan Corus niettemin in haar appel worden ontvangen, nu de kantonrechter partijen heeft toegestaan tussentijds van bedoeld vonnis te appelleren.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (1.1 tot en met 1.5) van het beroepen vonnis (waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Voorts staat, als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de overgelegde producties, het volgende tussen partijen vast:
- Corus heeft haar medewerkers verboden bestuurders van vrachtwagens die lading vervoeren naar het bedrijf van Corus, te helpen bij het openen van de laadbak van die vrachtwagens. [geïntimeerde] was voorafgaand aan het onderhavige ongeval op de hoogte van deze instructie.
- De onderhavige stang kon, indien deze naar behoren was opgehangen, slechts uit de vrachtauto vallen indien: a.) iemand de stang heeft willen pakken en uit de handen heeft laten glippen; b.) er met een plank tegen de stang is geslagen; c.) de ontgrendeling van de huif, waar de haak aan hing, werd geactiveerd doordat een plank de trekkabel raakte.
3. De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep overwogen en beslist dat Corus op grond van het bepaalde in artikel 7: 658 BW aansprakelijk is voor de schade welke [geïntimeerde] ten gevolge van het hem op 26 maart 2004 overkomen ongeval heeft geleden en nog zal lijden. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat het loslaten van onderdelen van doorgaans zwaar belast rijdend materieel geen theoretische mogelijkheid is zodat preventieve maatregelen per definitie achterwege kunnen blijven en dat het op de weg van Corus had gelegen om aanwijzingen aan [geïntimeerde] te geven dat hij zich tijdens het losklaar maken van de vrachtwagen op veilige afstand daarvan moest bevinden, danwel hem een veiligheidshelm ter beschikking te stellen.
Teneinde nader te kunnen beslissen omtrent de omvang van de schade en de manier waarop de schade dient te worden vastgesteld, heeft de kantonrechter vervolgens een comparitie van partijen gelast.
Met betrekking tot de grieven:
4. De grieven richten zich enkel, maar wel in volle omvang tegen de beslissing omtrent de aansprakelijkheid ex artikel 7: 658 BW. Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Onweersproken staat vast dat [geïntimeerde] op 26 maart 2004 in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval heeft gehad. Hij is toen aan het hoofd geraakt door een stang die uit de laadruimte van een vrachtwagen viel, welke vrachtwagen kort daarvoor door de chauffeur (niet zijnde een medewerker van Corus) de productiehal van Corus was ingereden, teneinde te worden gelost.
6. Partijen verschillen weliswaar van mening omtrent de juiste toedracht van het ongeval, maar dat doet aan het feitelijk gebeuren van het ongeval niet af. Van de werknemer kan immers niet worden verlangd dat hij ook aantoont hoe het ongeval zich heeft toegedragen of wat daarvan de (exacte) oorzaak is (HR 4 mei 2001, NJ 2001, 377).
7. [geïntimeerde] stelt dat Corus als werkgeefster niet heeft voldaan aan haar zorgplicht om een veilige werksituatie te creëren nu zij geen, althans in onvoldoende mate (voorzorgs-)maatregelen heeft genomen c.q. instructies heeft gegeven teneinde het ongeval, dan wel de gevolgen daarvan te voorkomen.
Corus heeft betwist haar zorgplicht te hebben geschonden.
Uitgangspunt is dat met art. 7:658 lid 1 BW niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen.
Wel vereist deze wetsbepaling een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden; bovendien dient de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies, en op behoorlijk onderhoud van werkruimten en materialen (HR 11 april 2008, NJ 2008, 465).
8. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat aan het lossen van zwaar rijdend materieel altijd zekere risico's zijn verbonden, in die zin dat, nadat de vrachtwagen tot stilstand is gekomen en de laadruimte wordt geopend, materiaal uit die vrachtwagen kan vallen. Naast een stang als in het onderhavige geval, zou daarbij kunnen worden gedacht aan (delen van) houten pallets en/of achterbleven hulpmateriaal (bijvoorbeeld sjorbanden, houten blokken of gereedschap). Daarbij loopt iemand die niet bij het inladen betrokken is geweest een iets groter risico omdat hij niet weet wat zich waar bij het inladen bevond.
Vast staat dat Corus geen specifieke veiligheidsmaatregelen had getroffen voor haar werknemers die op enigerlei wijze bij het lossen van vrachtwagens betrokken waren, waarbij gedacht kan worden aan het beschikbaar stellen van een veiligheidshelm. Wel staat vast dat Corus haar werknemers had verboden om bij loswerkzaamheden te assisteren. Het hof overweegt dat indien sprake was van een duidelijk, voor ieder kenbaar verbod in voormelde zin, Corus ook geen verdere veiligheidsmaatregelen voor loswerkzaamheden behoefde te treffen.
9. Onweersproken staat vast dat [geïntimeerde] op de hoogte was van het verbod om bestuurders van vrachtwagens die lading vervoeren naar het bedrijf van Corus, te helpen bij het openen van de laadbak van die vrachtwagens en deze losklaar te maken, welke instructie impliceerde dat [geïntimeerde] op geruime afstand van de vrachtwagen had behoren te wachten totdat deze door de chauffeur losklaar was gemaakt. [geïntimeerde] heeft echter ook aangegeven dat hij zich niet altijd strikt aan dat verbod heeft gehouden (zie de als productie overgelegde verklaring van [geïntimeerde] behorende bij het als productie 3 bij de inleidende dagvaarding overgelegde Ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie). Het hof overweegt dat Corus onvoldoende heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat, periodiek, op de juiste naleving van die instructie toezicht werd gehouden en dat bij herhaling is gewaarschuwd voor de mogelijke aan het openen van de laadbak verbonden gevaren. Daarbij wordt aangetekend dat eerst na het ongeval de instructies voor het lossen van vrachtwagens door Corus zijn aangescherpt.
10. Nu het ongeval is veroorzaakt doordat [geïntimeerde] toch – in strijd met de hem gegeven instructie – aanwezig is geweest bij het openen van de laadbak en daarbij zo dicht bij de vrachtwagen heeft gestaan dat hij kon worden getroffen door de vallende stang, ontslaat bedoelde instructie Corus niet van haar aansprakelijkheid.
11. Blijvend toezien op de naleving van de instructies ligt immers te meer op de weg van de werkgever omdat een ervaringsfeit is dat ook in het werk ervaren en met de betreffende werkzaamheden bekende werknemers niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten.
12. De conclusie luidt dan ook dat Corus geacht moet worden te kort te zijn geschoten in de op haar rustende zorgplicht uit hoofde van art. 7:685 lid 1 BW, hetgeen leidt tot de verplichting tot schadevergoeding.
13. De vraag of Corus al dan niet terecht heeft afgezien van het invoeren van een algemene helmplicht in haar bedrijf te Veendam, behoeft – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – in deze procedure geen beantwoording.
Slotsom
14. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. De zaak zal ter verdere afdoening worden terug gewezen naar de kantonrechter. Corus zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 1,5 punt, tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 9 september 2008, waarvan beroep;
wijst de zaak ter verdere afdoening terug naar de sector kanton, locatie Winschoten van de rechtbank Groningen;
veroordeelt Corus in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 254,-- aan verschotten en op € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.M. Rowel-van der Linde en J.H. Kuiper en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 25 januari 2011 in bijzijn van de griffier.