parketnummer: 24-000836-10
parketnummers eerste aanleg: 18-652486-09 en 18-670279-07 (tul)
Arrest van 18 januari 2011 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 25 januari 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1960] te [geboorteplaats],
postadres: [postadres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.H. Zuidema, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een Chevrolet Chevy Van voorzien van kentekennummer [kenteken] heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, althans een brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de brandstof heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te [plaats] meermalen, op verschillende tijdstippen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit
- een Suzuki Swift voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 2]) en/of
- een Chevrolet Lumina voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 3]) en/of
- een Ssang Yong Musso voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 3]) en/of
- een Chevrolet Lumina voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 3]) en/of
- een Kia voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 3]) en/of
- een Toyota Yaris voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 4]) en/of
- een Smart voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 5]) en/of
- een BMW voorzien van kenteken [kenteken] ([slachtoffer 6]),
althans uit een of meerdere voertuigen weg te nemen benzine, althans een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 5] en/of
- [slachtoffer 6],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de brandstof te verschaffen en/of die/dat weg te nemen brandstof onder zijn/hun bereik te brengen
- door het openen, althans het trachten te openen van een of meer benzinedeksels, al dan niet met behulp van een schroevendraaier en/of enig gereedschap en/of
- (vervolgens) het trachten uit te zuigen van een hoeveelheid benzine althans een brandstof met behulp van een slang, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig behoort te worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsman gesteld dat in feit 1 - anders dan in feit 2 - ten onrechte niet nader is omschreven waaruit de braak- of verbrekingshandeling heeft bestaan.
Voor zover de raadsman een beroep heeft willen doen op (partiële) nietigheid van de dagvaarding op grond van de omstandigheid dat de tenlastelegging op het door de raadsman genoemde onderdeel onvoldoende duidelijk zou zijn, faalt dit beroep nu de raadsman aldus eisen stelt aan de tenlastelegging, die niet uit de wet voortvloeien.
De tenlastelegging voldoet immers aan de eisen als gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte door deze wijze van tenlastelegging in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Tijdens de behandeling van feit 1 ter terechtzitting van het hof op 4 januari 2011 is het hof gebleken dat er bij de verdachte, wanneer aan hem vragen worden gesteld inzake dat feit, geen onduidelijkheid bestaat met betrekking tot de vraag welk verwijt aan hem wordt gemaakt ter zake dat feit.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof dit verweer.
Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 2
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
Op grond van de bekennende verklaring die door de verdachte op 14 mei 2009 met betrekking tot feit 2 bij de politie is afgelegd, alsmede de bekennende verklaringen die door de medeverdachte [medeverdachte] op 13 en 14 mei 2009 met betrekking tot feit 2 bij de politie zijn afgelegd, acht het hof bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hieronder weergegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 12 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een Chevrolet Chevy Van voorzien van kentekennummer [kenteken] heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij in de periode van 12 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te [plaats], op verschillende tijdstippen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit
- een Suzuki Swift voorzien van kenteken [kenteken] weg te nemen benzine, toebehorende aan [slachtoffer 2] en uit
- een Chevrolet Lumina voorzien van kenteken [kenteken] en een Chevrolet Lumina voorzien van kenteken [kenteken] weg te nemen benzine, beide toebehorende aan [slachtoffer 3] en uit
- een BMW voorzien van kenteken [kenteken] weg te nemen benzine, toebehorende aan [slachtoffer 6],
door het trachten uit te zuigen van een hoeveelheid benzine met behulp van een slang, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 -
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2 -
poging tot diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan diefstal van benzine uit een auto en meerdere pogingen daartoe. Dergelijke vermogenscriminaliteit is een ergerlijk delict, dat hinder, schade en ergernis veroorzaakt voor de gedupeerden. De verdachte heeft door zijn handelen er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Voorts blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 november 2010 dat de verdachte eerder (op 25 maart 2004 en 20 september 2007) is veroordeeld ter zake van vermogenscriminaliteit. Dit pleit in zijn nadeel.
Het hof heeft echter ook gelet op het vroeghulp interventierapport van Verslavingszorg Noord Nederland van 14 mei 2009. Daaruit blijkt dat de verdachte sinds zijn vorige veroordeling, waarbij reclasseringstoezicht was opgelegd, niet meer is gerecidiveerd en dat het in dat opzicht beter met hem ging. Daarmee lijkt thans sprake te zijn van een incidentele terugval van de verdachte.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting van het hof verwoord door de verdachte en zijn raadsman. De verdachte heeft in dit kader verklaard dat hij het vaste voornemen heeft om een door hem aangekochte zeilboot zeewaardig te maken, teneinde deze boot te kunnen verplaatsen vanuit Denemarken naar Nederland, waar hij een commerciële aanwending aan deze boot wil geven door er zeiltochten mee te maken met gezelschappen. De raadsman van de verdachte heeft in het verlengde hiervan aangevoerd dat een gevangenisstraf een lelijke spelbreker zou zijn en heeft een werkstraf bepleit.
Het hof wil deze positieve voornemens van de verdachte ondersteunen en zal derhalve de door de raadsman bepleite strafsoort opleggen, temeer omdat de verdachte bij de leden van het hof de indruk heeft gewekt serieus en gemotiveerd met zijn toekomst bezig te zijn.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten van oordeel dat thans kan worden volstaan met de oplegging van een taakstraf, in de vorm van een werkstraf van hierna te noemen duur.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Groningen van 20 september 2007 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 4 oktober 2007. De proeftijd is op 5 oktober 2007 ingegaan.
De officier van justitie heeft op 4 november 2009 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormeld voorwaardelijk strafdeel, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven, dat dit strafdeel voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de thans aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten.
Nu gebleken is dat de veroordeelde de thans aan de orde zijnde bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, is het hof van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging kan worden gelast van voormelde vrijheidsstraf.
Gelet echter op hetgeen bij de strafmotivering is aangegeven omtrent de onwenselijkheid van een onvoorwaardelijke detentie, zal het hof geen last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geven, maar in plaats daarvan het verrichten van een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, gelasten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 22b, 22c, 22d, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zesenvijftig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van achtentwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
gelast (in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd is bij vonnis van de rechtbank Groningen van 20 september 2007) een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Keulen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.