ECLI:NL:GHLEE:2011:BP0783

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.909
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Groningen, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam kind] werd vastgesteld. De rechtbank had op 26 januari 2010 bepaald dat de man een bijdrage van € 219,- per maand moest betalen, die per 1 januari 2010 zou stijgen naar € 276,-. De man verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen en de bijdrage op nihil te stellen, of op een nader te bepalen bedrag. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over [kind] uitoefenen en dat de man [kind] heeft erkend. De man voerde aan dat zijn inkomen was gedaald en dat er schulden waren die niet in de draagkrachtberekening waren meegenomen. De vrouw betwistte deze claims en het hof oordeelde dat de man zijn stellingen niet had onderbouwd. Het hof besloot dat de rechtbank terecht geen rekening had gehouden met de door de man genoemde schulden en dat de kosten van de omgangsregeling correct waren vastgesteld. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank en veroordeelde de man in de proceskosten van het hoger beroep, die werden begroot op € 1.788,- voor de advocaat en € 263,- aan griffierechten.

Uitspraak

Beschikking d.d. 4 januari 2011
Zaaknummer 200.063.909
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. mr. G.B. de Jong,
kantoorhoudende te Hoogezand,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.G. Mellens-Schrage,
kantoorhoudende te Hoogezand.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 26 januari 2010 heeft de rechtbank Groningen de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam kind], geboren op [1994] te [plaats], met ingang van 10 april 2009 bepaald op € 219,- per maand en met ingang van
1 januari 2010 op € 276,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 april 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 26 januari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] op nihil te stellen, althans op een nader te bepalen bedrag.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 6 juli 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen, niet-ontvankelijk te verklaren, althans een zodanige beschikking te geven als het hof in goede justitie vermoge te behagen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax van 28 oktober 2010 van mr. G.B. de Jong.
Van de minderjarige [naam kind] is op 24 september 2010 een brief ingekomen ter griffie van het hof.
Ter zitting van 28 oktober 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw en haar advocaat. Mr. De Jong heeft bij fax van 28 oktober 2010 meegedeeld dat de man en hij niet ter zitting zullen verschijnen. Na aanvang van de mondelinge behandeling is de man alsnog ter zitting verschenen. Hij verklaarde niet op de hoogte te zijn geweest van de fax van zijn advocaat.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [kind] is geboren uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan. De man heeft [kind] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [kind] uit. De relatie tussen partijen is eind 2008 verbroken. [kind] woont bij de vrouw.
2. De vrouw heeft zich op 10 april 2009 tot de rechtbank gewend met het verzoek om de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van de datum van het verzoek te bepalen op € 241,- per maand, te vermeerderen met fiscaal voordeel.
3. Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de man gericht.
De geschilpunten
4. De geschilpunten tussen partijen betreffen de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
* het inkomen;
* de schulden en
* de kosten omgangsregeling.
De overwegingen
Het inkomen
5. De man heeft aangevoerd dat in de draagkrachtberekening geen rekening is gehouden met het feit dat de man thans over een ander, lager inkomen beschikt. De vrouw betwist dit uitdrukkelijk. Nu de man zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwt, zal het hof hieraan voorbijgaan.
De schulden
6. Ten aanzien van dit punt heeft de man aangevoerd dat in de draagkrachtberekening geen rekening is gehouden met schulden. Hoewel deze schulden zijn afgelost, zou de man nog steeds een bedrag daarop moeten afbetalen c.q. verrekenen met de vrouw. Verder zou de man bedragen ter beschikking hebben gekregen van derden waarop hij afbetaalt. De vrouw ontkent het bestaan van schulden waarop wordt afgelost.
7. Met schulden die zijn afgelost kan, gelijk de rechtbank terecht heeft overwogen, geen rekening worden gehouden. De stelling dat de afgeloste schulden nog moeten worden afbetaald dan wel verrekend met de vrouw, wordt door de man op geen enkele wijze toegelicht. Ook legt hij geen bewijsstukken over waaruit een betalingsverplichting of afbetaling blijkt. Dat geldt evenzeer voor de bedragen die door derden aan hem ter beschikking zouden zijn gesteld. Dit betekent dat de rechtbank in de draagkrachtberekening terecht geen rekening heeft gehouden met schulden van de man.
De kosten omgangsregeling
8. De rechtbank heeft de kosten omgangsregeling vastgesteld op een bedrag van € 22,- per maand. Daarbij heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen hetgeen partijen omtrent de omgang ter zitting hebben meegedeeld, te weten dat [kind] ongeveer twee keer per maand bij de man overnacht. In hoger beroep stelt de man dat [kind] regelmatig en ook in de vakantieperiode bij hem verblijft en dat daarom met een ander bedrag rekening moet worden gehouden. Nu de man het verblijf van [kind] bij hem niet nader specificeert en de vrouw stelt dat de rechtbank de kosten conform de momenten dat hun dochter bij de man verblijft heeft meegenomen, zal het hof beslissen gelijk de rechtbank heeft gedaan. Hetgeen de man in hoger beroep heeft aangevoerd hoeft daar immers niet mee in tegenspraak te zijn.
Slotsom
9. De beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
10. De vrouw heeft ter zitting van het hof alsnog verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten. Zij wijst in dit verband naar de fax van de advocaat van de man van 28 oktober 2010 en de wijze van procederen van de man.
11. Het hof ziet in de omstandigheid dat de man zijn beroepschrift op geen enkele wijze heeft onderbouwd en evenmin ter zitting van het hof een nadere toelichting heeft (kunnen) (ge)geven, aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten van de vrouw worden overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief begroot op € 1.788,- voor salaris van de advocaat (tarief II, 2 punten). Daarnaast is € 263,- aan verschotten (griffierecht) verschuldigd, waarvan € 197,25 in debet is gesteld. Omdat de vrouw op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd, dient de man deze kosten - met uitzondering van het niet in debet gestelde deel van het griffierecht - op grond van artikel 243 lid 1 Rv (juncto artt. 289 en 362 Rv.) aan de griffier te voldoen, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 lid 2 Rv.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw op € 263,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier van dit hof dient te worden voldaan € 197,25 aan verschotten en € 1.788,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243
lid 2 Rv;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegevevn door mrs. A.H. Garos, voorzitter, G.M. van der Meer en
K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
4 januari 2011 in bijzijn van de griffier.