ECLI:NL:GHLEE:2010:BP1119

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.052.295/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van gewezen, niet-rechtsgeldig bestuurder van VvE voor door VvE geleden schade

In deze zaak gaat het om de hoofdelijke aansprakelijkheid van een gewezen bestuurder van een Vereniging van Eigenaren (VvE) voor schade die de VvE heeft geleden. De appellante, die in eerste aanleg eiseres was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin haar vordering werd afgewezen. De zaak betreft een geschil over de rechtmatigheid van handelingen die door de appellante en twee andere bestuursleden zijn verricht, terwijl zij niet rechtsgeldig als bestuurders waren aangesteld. De appellante had een woonrecht gekocht van de VvE en later dit woonrecht verkocht. Bij de verkoop was er een geschil over de betaling van een bedrag dat de VvE aan de appellante verschuldigd was. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de appellante niet bevoegd was om de VvE te vertegenwoordigen en dat de door haar gemaakte kosten niet voor rekening van de VvE konden komen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de appellante aansprakelijk is voor de schade die de VvE heeft geleden door haar onbevoegd handelen. Het hof overweegt dat de appellante, ondanks haar verweer, niet kan aantonen dat zij in het belang van de VvE heeft gehandeld. De appellante wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 december 2010
Zaaknummer 200.052.295/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
toevoeging,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R. Raap, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Coöperatieve Woonvereniging De Middelhorst U.A.,
gevestigd te Haren,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: De Middelhorst,
advocaat: mr. R.J. Skála, kantoorhoudende te Haren.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 16 september 2009 door de rechtbank Groningen, sector civielrecht (hierna: de rechtbank).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 december 2009 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van De Middelhorst tegen de zitting van 12 januari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven (met producties) luidt:
"[appellante] vordert:
1. de vernietiging van het vonnis waarvan beroep;
2. dat de vordering van [appellante] alsnog wordt toegewezen;
3. dat De Middelhorst wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties.
Een en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door De Middelhorst verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, eventueel met verbetering van gronden, het op 16 september 2009 door de Rechtbank Groningen tussen partijen gewezen vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van appellante in de kosten van dit hoger beroep."
Bij akte heeft [appellante] aanvullende producties in het geding gebracht, waarover De Middelhorst zich bij antwoordakte heeft uitgelaten. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zeven grieven opgeworpen.
De beoordeling
de feiten
1.1 Tegen de weergave van de vaststaande feiten door de rechtbank in onderdeel 2 van het bestreden vonnis zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof van deze feiten zal uitgaan. Het hof verwijst kortheidshalve naar de weergave van de feiten in het vonnis van de rechtbank en vult deze aan met het navolgende.
1.2 De Middelhorst is een coöperatie die - onder meer - ten doel heeft het bouwen van woningen voor ouderen in Haren en het in gebruik afstaan van de woningen aan haar leden. De Middelhorst is eigenaar van de woning aan de Parkweg 80 te Haren. Op 1 november 1984 heeft [appellante] het woonrecht van deze woning gekocht.
1.3 Op grond van de statuten geldt dat de nieuwe eigenaar van een woonrecht de koopsom die met de vorige eigenaar is overeengekomen, tezamen met het entreegeld dat de nieuwe eigenaar als aspirant-lid van De Middelhorst verschuldigd is, dient over te maken naar of te storten op de rekening van De Middelhorst. Vervolgens maakt het bestuur van De Middelhorst de koopsom van het woonrecht over aan de verkoper daarvan, onder aftrek van nog lopende verplichtingen van de verkoper aan De Middelhorst.
1.4 [appellante] heeft haar woonrecht op 11 april 2006 voor € 20.250,00 verkocht aan een derde, die de koopprijs op grond van de statutaire regeling aan De Middelhorst heeft betaald.
1.5 Het bestuur van De Middelhorst heeft een bedrag van € 3.712,67 overgemaakt aan [appellante]. Bij brief van 2 mei 2006 is het ingehouden bedrag -inclusief twee hier niet relevante bedragen- als volgt toegelicht:
(...)
U hebt in september 1996, tezamen met [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2], opdracht gegeven aan de Rabobank om betalingen te doen ten laste van de rekening van De Middelhorst. Door de beschikking van de Hoge Raad d.d. 31 januari 2003 is rechtens onaantastbaar komen vast te staan dat u hiertoe niet bevoegd was.
(...)
Het ingehouden bedrag is als volgt samengesteld:
Originele hoofdsom € 9.656,05
Wettelijke rente vanaf 1 oktober 1996 t/m 30 april 2006 € 6.794,20
Totaal door u verschuldigd € 16.450,25
(...)
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 [appellante] vordert dat De Middelhorst wordt veroordeeld tot betaling van € 16.450,25 plus wettelijke rente hierover vanaf 1 mei 2006 en dat De Middelhorst in de proceskosten wordt verwezen. De Middelhorst heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
2.2 Bij het bestreden vonnis van 16 september 2009 heeft de rechtbank de vordering van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
met betrekking tot de grieven
3.1 Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt hier nog het navolgende aan toe.
3.2 [appellante] is op 17 juni 1996, na het onvrijwillig ontslag van het zittende bestuur (het "bestuur Niewold"), tezamen met [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] toegetreden tot een interim bestuur van De Middelhorst (het "[interim bestuur]"). Binnen de coöperatie ontstond toen onenigheid over de vraag welk bestuur de coöperatie rechtsgeldig vertegen-woordigde. In dit verband zijn diverse (kort) gedingen gevoerd.
3.3 Het staat vast dat [appellante] op 25 september 1996, tezamen met [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2], aan de Rabobank opdracht heeft verstrekt om een bedrag van ? 21.000,00 van de rekening van De Middelhorst over te maken naar rekeningen van henzelf en van derden ten behoeve van juridische bijstand.
3.4 Voor zover de grieven - onder verwijzing naar vonnissen van lagere rechters, uitgesproken tussen 17 juni 1996 en 31 januari 2003 - ertoe strekken te betogen dat voormelde betalingen door [appellante], [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] ten laste van De Middelhorst bevoegd hebben plaatsgevonden, stuiten zij af op de beschikking van de Hoge Raad van 31 januari 2003 (nr. R02/031HR). Op grond van deze beschikking staat vast dat de besluiten die op de ledenvergadering van De Middelhorst op 17 juni 1996 zijn genomen, waaronder het ontslag van het bestuur Niewold en de benoeming van een tijdelijk bestuur onder voorzitterschap van [bestuurslid 1], wegens strijd met de statuten nietig zijn. Deze nietigheid werkt terug tot 17 juni 1996. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] nadien wel rechtsgeldig bestuurder is geworden. Evenmin is gesteld of gebleken dat De Middelhorst de onbevoegd verrichte rechtshandeling heeft bekrachtigd.
3.5.1 De volgende vraag is of, nu vaststaat dat De Middelhorst door [appellante], [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] onbevoegdelijk is verarmd, de door hen als (beweerdelijk) bestuurders van De Middelhorst gemaakte kosten niettemin voor rekening van De Middelhorst moeten blijven.
3.5.2 [appellante] heeft in dit verband aangevoerd dat binnen de coöperatie sprake was van twee kampen, die elkaars positie als bestuur betwistten, en dat beide partijen daarbij gebruik hebben gemaakt van gelden van De Middelhorst. Bovendien - zo stelt [appellante] - had zij alleen het belang van De Middelhorst voor ogen en is er geen sprake geweest van persoonlijke bevoordeling.
3.5.3 Het hof overweegt dat de feiten het betoog van [appellante] niet onderschrijven. Aan [appellante] zou kunnen worden toegegeven dat zij tussen 17 juni 1996 en 12 juli 1996, zijnde de datum waarop zij als bestuurslid werd geschorst door de president-commissaris van de Raad van Commissarissen van De Middelhorst, K. Weide, redelijkerwijs mocht menen de belangen van de coöperatie te dienen. In elk geval moest [appellante] na 29 juli 1996, zijnde de datum waarop haar schorsing door de algemene vergadering van De Middelhorst is omgezet in ontslag, serieus rekening houden met de mogelijkheid dat haar rol als bestuurder was uitgespeeld. Daarbij past niet het maken van aanmerkelijke kosten ten laste van de coöperatie voor het via juridische middelen alsnog trachten de positie van bestuurder te veroveren c.q. te behouden. Dit geldt te meer omdat de wijze waarop de in r.o. 3.3 vermelde betalingen zijn gedaan, bepaald geen schoonheidsprijs verdient. Immers, daargelaten of de schorsing rechtsgeldig was, maar wetende dat haar schorsing op 29 juli 1996 door de ledenvergadering van De Middelhorst is omgezet in ontslag, heeft [appellante] zich - tezamen met [bestuurslid 1] en
[bestuurslid 2] - op 25 september 1996 bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als bestuurder en op dezelfde dag aan de Rabobank de in r.o. 3.3 vermelde opdracht gegeven. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen grond voor het oordeel dat de kosten voor rekening van De Middelhorst moeten blijven.
3.6 Uit het voorgaande vloeit voort dat [appellante] jegens De Middelhorst gehouden is tot vergoeding van de schade. De grief van [appellante] dat zij alsdan slechts gehouden is tot betaling van éénderde deel van de schade, faalt, aangezien de betalingsopdrachten door [appellante], [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] gezamenlijk zijn verstrekt op basis van hun gezamenlijke (gepretendeerde) bevoegdheid als bestuurders van De Middelhorst en ter delging van kosten voor juridische bijstand die gezamenlijk zijn gemaakt ter verkrijging c.q. tot behoud van hun positie als bestuurder van De Middelhorst. In dit geval is er aanleiding om hoofdelijkheid aan te nemen. Het [interim [bestuurslid 1] heeft immers gezamenlijk gehandeld, zodat gesteld kan worden dat reeds uit de rechtshandeling voortvloeit dat zij hoofdelijk verbonden zijn. Daarnaast sluit het aannemen van hoofdelijkheid in dit geval aan bij een aantal in de wet geregelde gevallen:
-art. 2:3 lid 4 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid van de (pseudo) bestuurders van de non-existente rechtspersoon;
-art. 2:9 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder wegens een tekortkoming;
-art. 2:29 lid 2 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder totdat de notariële akte is ingeschreven in het Handelsregister;
-art. 6:102 lid 1 BW: hoofdelijke verbondenheid van personen die verplicht zijn tot vergoeding van dezelfde schade;
-art. 6:166 lid 1 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt in groepsverband.
Dat [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] - in tegenstelling tot [appellante] - wel zijn ingegaan op schikkingsvoorstellen van De Middelhorst maakt dit niet anders, nu deze schikkingen - anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen - ingevolge art. 6:14 BW niet afdoen aan de regresbevoegdheid van [appellante] jegens [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2].
3.7 Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds vervat, danwel als niet relevant buiten beschouwing worden gelaten.
De slotsom
4.1 Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 11/2 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van De Middelhorst tot aan deze uitspraak op € 495,00 aan verschotten en op € 1.341,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.M. Rowel-van der Linde en M.E.L. Fikkers, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 december 2010 in bijzijn van de griffier.