met betrekking tot de grieven
3.1 Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt hier nog het navolgende aan toe.
3.2 [appellante] is op 17 juni 1996, na het onvrijwillig ontslag van het zittende bestuur (het "bestuur Niewold"), tezamen met [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] toegetreden tot een interim bestuur van De Middelhorst (het "[interim bestuur]"). Binnen de coöperatie ontstond toen onenigheid over de vraag welk bestuur de coöperatie rechtsgeldig vertegen-woordigde. In dit verband zijn diverse (kort) gedingen gevoerd.
3.3 Het staat vast dat [appellante] op 25 september 1996, tezamen met [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2], aan de Rabobank opdracht heeft verstrekt om een bedrag van ? 21.000,00 van de rekening van De Middelhorst over te maken naar rekeningen van henzelf en van derden ten behoeve van juridische bijstand.
3.4 Voor zover de grieven - onder verwijzing naar vonnissen van lagere rechters, uitgesproken tussen 17 juni 1996 en 31 januari 2003 - ertoe strekken te betogen dat voormelde betalingen door [appellante], [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] ten laste van De Middelhorst bevoegd hebben plaatsgevonden, stuiten zij af op de beschikking van de Hoge Raad van 31 januari 2003 (nr. R02/031HR). Op grond van deze beschikking staat vast dat de besluiten die op de ledenvergadering van De Middelhorst op 17 juni 1996 zijn genomen, waaronder het ontslag van het bestuur Niewold en de benoeming van een tijdelijk bestuur onder voorzitterschap van [bestuurslid 1], wegens strijd met de statuten nietig zijn. Deze nietigheid werkt terug tot 17 juni 1996. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] nadien wel rechtsgeldig bestuurder is geworden. Evenmin is gesteld of gebleken dat De Middelhorst de onbevoegd verrichte rechtshandeling heeft bekrachtigd.
3.5.1 De volgende vraag is of, nu vaststaat dat De Middelhorst door [appellante], [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] onbevoegdelijk is verarmd, de door hen als (beweerdelijk) bestuurders van De Middelhorst gemaakte kosten niettemin voor rekening van De Middelhorst moeten blijven.
3.5.2 [appellante] heeft in dit verband aangevoerd dat binnen de coöperatie sprake was van twee kampen, die elkaars positie als bestuur betwistten, en dat beide partijen daarbij gebruik hebben gemaakt van gelden van De Middelhorst. Bovendien - zo stelt [appellante] - had zij alleen het belang van De Middelhorst voor ogen en is er geen sprake geweest van persoonlijke bevoordeling.
3.5.3 Het hof overweegt dat de feiten het betoog van [appellante] niet onderschrijven. Aan [appellante] zou kunnen worden toegegeven dat zij tussen 17 juni 1996 en 12 juli 1996, zijnde de datum waarop zij als bestuurslid werd geschorst door de president-commissaris van de Raad van Commissarissen van De Middelhorst, K. Weide, redelijkerwijs mocht menen de belangen van de coöperatie te dienen. In elk geval moest [appellante] na 29 juli 1996, zijnde de datum waarop haar schorsing door de algemene vergadering van De Middelhorst is omgezet in ontslag, serieus rekening houden met de mogelijkheid dat haar rol als bestuurder was uitgespeeld. Daarbij past niet het maken van aanmerkelijke kosten ten laste van de coöperatie voor het via juridische middelen alsnog trachten de positie van bestuurder te veroveren c.q. te behouden. Dit geldt te meer omdat de wijze waarop de in r.o. 3.3 vermelde betalingen zijn gedaan, bepaald geen schoonheidsprijs verdient. Immers, daargelaten of de schorsing rechtsgeldig was, maar wetende dat haar schorsing op 29 juli 1996 door de ledenvergadering van De Middelhorst is omgezet in ontslag, heeft [appellante] zich - tezamen met [bestuurslid 1] en
[bestuurslid 2] - op 25 september 1996 bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als bestuurder en op dezelfde dag aan de Rabobank de in r.o. 3.3 vermelde opdracht gegeven. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen grond voor het oordeel dat de kosten voor rekening van De Middelhorst moeten blijven.
3.6 Uit het voorgaande vloeit voort dat [appellante] jegens De Middelhorst gehouden is tot vergoeding van de schade. De grief van [appellante] dat zij alsdan slechts gehouden is tot betaling van éénderde deel van de schade, faalt, aangezien de betalingsopdrachten door [appellante], [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] gezamenlijk zijn verstrekt op basis van hun gezamenlijke (gepretendeerde) bevoegdheid als bestuurders van De Middelhorst en ter delging van kosten voor juridische bijstand die gezamenlijk zijn gemaakt ter verkrijging c.q. tot behoud van hun positie als bestuurder van De Middelhorst. In dit geval is er aanleiding om hoofdelijkheid aan te nemen. Het [interim [bestuurslid 1] heeft immers gezamenlijk gehandeld, zodat gesteld kan worden dat reeds uit de rechtshandeling voortvloeit dat zij hoofdelijk verbonden zijn. Daarnaast sluit het aannemen van hoofdelijkheid in dit geval aan bij een aantal in de wet geregelde gevallen:
-art. 2:3 lid 4 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid van de (pseudo) bestuurders van de non-existente rechtspersoon;
-art. 2:9 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder wegens een tekortkoming;
-art. 2:29 lid 2 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder totdat de notariële akte is ingeschreven in het Handelsregister;
-art. 6:102 lid 1 BW: hoofdelijke verbondenheid van personen die verplicht zijn tot vergoeding van dezelfde schade;
-art. 6:166 lid 1 BW: hoofdelijke aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt in groepsverband.
Dat [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] - in tegenstelling tot [appellante] - wel zijn ingegaan op schikkingsvoorstellen van De Middelhorst maakt dit niet anders, nu deze schikkingen - anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen - ingevolge art. 6:14 BW niet afdoen aan de regresbevoegdheid van [appellante] jegens [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2].
3.7 Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds vervat, danwel als niet relevant buiten beschouwing worden gelaten.