Arrest d.d. 14 december 2010
Zaaknummer 200.040.189/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[isolatie] Isolatie B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [isolatie] B.V.,
advocaat: mr. L.S. Slinkman, kantoorhoudende te Appingedam,
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J. Keizer, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 7 mei 2009 door de sector kanton, locatie Groningen van de rechtbank Groningen (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 augustus 2009 is door [isolatie] B.V. hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 september 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van 7 mei 2009 door de Kantonrechter te Groningen uitgesproken tussen [isolatie] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zonodig onder verbetering van de gronden, de vordering van [isolatie] toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van [isolatie] in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met bekrachtiging van het door de Rechtbank Groningen, sector kanton locatie Groningen gewezen vonnis d.d. 7 mei 2009, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden en met veroordeling van [isolatie] in hoger beroep in de kosten van beide/deze instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[isolatie] B.V. heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 van het vonnis waarvan beroep (waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. Het hof zal die feiten hier, voor zover voor de beoordeling van het appel van belang, herhalen, aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep eveneens (als gesteld en niet betwist) als vaststaand hebben te gelden:
- Tussen partijen heeft een arbeidsovereenkomst bestaan, welke door tussenkomst van de kantonrechter per 1 augustus 2008 is ontbonden, onder toekenning aan [geïntimeerde] van een vergoeding van € 32.500,--
- Artikel 11 van bedoelde arbeidsovereenkomst bepaalt het volgende: "De werknemer zal tegenover derden alsmede collega's tijdens en na de dienstbetrekking bijzonderheden of informatie betreffende werkgever of betreffende zakelijke relaties van werkgever, absoluut geheimhouden, tenzij werkgever toestemt in het doen van dergelijke uitlatingen. Bovendien dient de werknemer alle redelijk te achten maatregelen te treffen om te voorkomen dat personen die geen kennis behoren te dragen van bedrijfsinformatie, de gelegenheid zou worden geboden van deze bedrijfsinformatie kennis te nemen.
- Artikel 12 van bedoelde arbeidsovereenkomst bepaalt het volgende: "De werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van werkgever gedurende de arbeidsovereenkomst en na het einde hiervan gedurende een tijdvak van drie jaren binnen een straal van vijftig kilometer, niet in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan het bedrijf van werkgever vestigen, drijven of mede drijven of doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel hebben, zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van € 25.000,-- per gebeurtenis en tevens € 1.000,-- per iedere dag dat hij in overtreding is, te betalen aan werkgever onverminderd het recht van werkgever om volledige schadevergoeding te vragen. Overtreding gedurende het bestaan van het dienstverband zal voor werkgever een dringende reden tot ontslag op staande voet kunnen vormen."
- Ter gelegenheid van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij onder meer is bepaald dat ten aanzien van geheimhouding en het concurrentiebeding (zie hiervoor) de duur wordt verkort van drie jaren tot één jaar, aldus eindigend op 31 juli 2009.
- [geïntimeerde] is na beëindiging van zijn dienstverband bij [isolatie] in dienst getreden van Phoenex BV, thans gevestigd te Steenwijk, een concurrent van [isolatie]. Tot eind 2008 was Phoenex BV gevestigd te Apeldoorn.
3. Stellende dat [geïntimeerde] - binnen een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst - tot (tenminste) drie maal toe heeft gehandeld in strijd met bedoelde bepalingen 11 en 12 van de arbeidsovereenkomst, vordert [isolatie] 3 x € 25.000,-- oftewel € 75.000,--. [isolatie] heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door opzettelijk misbruik te maken van de hem vertrouwelijk bekend geworden bedrijfsinformatie (het klantenbestand van [isolatie]), zodat hij schadeplichtig is.
[isolatie] heeft in dat verband aangevoerd dat [geïntimeerde] de volgende klanten van [isolatie] heeft benaderd: De firma [naam 1] uit Oosterwolde, De Groot Installatietechniek met vestigingen in onder andere Emmen en Groningen, [naam] Luchttechniek uit De Wilp, [naam] Installatietechniek uit Emmen en de firma [naam] uit Groningen en Heerenveen.
4. [geïntimeerde] ontkent dat hij contact heeft gehad met de firma [naam 1] "met het uitsluitende doel brandwerende alsmede isolatiewerkzaamheden voor de firma [naam 1] te gaan uitvoeren" en betwist dat hij overigens klanten van [isolatie] heeft benaderd.
5. De kantonrechter heeft de vorderingen van [isolatie] afgewezen, nu van overtreding van bedoelde artikelen 11 en 12 niet zou zijn gebleken en het door [isolatie] gestelde telefonisch benaderen van klanten onvoldoende is om tot het oordeel te kunnen komen dat van onrechtmatig handelen sprake is.
6. Kennelijk ten overvloede heeft de kantonrechter nog overwogen dat [isolatie] zijn vordering, voor zover gegrond op onrechtmatige daad, klaarblijkelijk en ten onrechte ook baseert op de contractueel overeengekomen boete en overigens onvoldoende heeft onderbouwd dat zij door de gestelde onrechtmatige gedragingen van [geïntimeerde] schade heeft geleden.
7. Het hof stelt vast dat geen grief is ontwikkeld tegen hetgeen de kantonrechter onder 4.5 heeft overwogen ten aanzien van bedoeld artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, zodat overtreding van dat artikel in hoger beroep niet (meer) aan de orde is.
Met betrekking tot grief I:
8. De grief komt op tegen het oordeel van de kantonrechter onder 4.4 van het beroepen vonnis, waar - kort gezegd - wordt beslist dat [geïntimeerde] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden.
9. Het hof stelt voorop dat tussen partijen geen relatiebeding is overeengekomen op grond waarvan het [geïntimeerde] verboden was om gedurende zekere tijd een aantal (al dan niet met name genoemde) cliënten van de (voormalige) werkgever te benaderen of om het op welke wijze dan ook betrokken te zijn bij de uitvoering van werkzaamheden voor alle bedrijven waarmee de voormalige werkgever contacten onderhield, een en ander voor zover dergelijke activiteiten niet vallen onder het onder 12 van de arbeidsovereenkomst overeengekomen concurrentiebeding, zoals dat tussen partijen in tijd is beperkt.
10. Tegen die achtergrond valt, zonder nadere toelichting, die ook in appel niet is gegeven, niet in te zien op welke wijze [geïntimeerde] in de hem verweten contacten heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende geheimhoudingsplicht. Daarvoor zou toch tenminste moeten zijn gesteld en gebleken dat [[geïntimeerde]] enkel op grond van hem tijdens het dienstverband discreet verstrekte informatie, op de hoogte kon zijn van het klantenbestand van [isolatie] en dat hij niet - op basis van voor iedereen toegankelijke informatie - het potentiële klantenbestand van de markt waarop [isolatie] actief is, in kaart heeft kunnen brengen om deze vervolgens te benaderen. Een en ander klemt temeer nu [isolatie] zelf aangeeft dat [geïntimeerde] nimmer een rechtstreekse relatie met cliënten had.
11. De grief treft geen doel.
Met betrekking tot grief II:
12. De grief is gericht tegen het gegeven dat [isolatie] door de kantonrechter niet in de gelegenheid is gesteld bewijs bij te brengen ter zake van het benaderen van een aantal klanten van [isolatie] door [geïntimeerde].
13. Voor de beoordeling van deze grief moet onderscheid worden gemaakt tussen de twee grondslagen van de vordering van [isolatie], te weten
a. schending van de uit de artikelen 11 en 12 van de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en
b. het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] door stelselmatig en substantieel gebruik te maken van kennis en gegevens omtrent klanten, opgedaan bij de vorige werkgever en dusdoende duurzaam het debiet van die werkgever af te breken.
14. Met betrekking tot de grondslag onder a. moet - onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van grief I is overwogen - worden vastgesteld dat de grief elke relevantie mist. Waar onvoldoende is gesteld, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
15. Voor wat betreft de grondslag onder b moet worden vastgesteld dat de kantonrechter aan zijn desbetreffende, door de grief bestreden beslissing, ten grondslag heeft gelegd dat het door [isolatie] gestelde, enkel telefonisch benaderen van een aantal klanten, onvoldoende is om - mits bewezen (aanvulling van het hof) - tot het oordeel te kunnen komen dat van dergelijk onrechtmatig handelen sprake is. Die overweging houdt derhalve in dat [isolatie] onvoldoende heeft gesteld om tot bewijs te kunnen worden toegelaten
16. Tegen bedoelde overweging van de kantonrechter richt de grief (c.q. de toelichting daarop) zich niet in het bijzonder, zij het dat [isolatie] aangeeft dat door het horen van de aangeboden getuigen kan worden bewezen dat [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt van kennis en gegevens welke hij heeft opgedaan bij [isolatie].
Het hof is - met de kantonrechter - van oordeel dat hetgeen waarvan [isolatie] bewijs aanbied, volstrekt onvoldoende is om - indien dat bewijs wordt bijgebracht - te kunnen concluderen dat sprake is van onrechtmatig handelen als hiervoor bedoeld. Daargelaten of [geïntimeerde] enkel gebruik kan hebben gemaakt van kennis omtrent klanten opgedaan tijdens zijn dienstverband bij [isolatie] (zie hiervoor onder 10), is met name onvoldoende gesteld dat er sprake is van het stelselmatig en substantieel benaderen van klanten, waardoor duurzaam het debiet van de voormalige werkgever wordt afgebroken. Hetgeen [isolatie] op dat punt in hoger beroep (onder 18 van de memorie van grieven) aanvullend heeft gesteld is weinig specifiek, mist elke onderbouwing, wordt door [geïntimeerde] betwist en ontbeert een nader, daarop toegesneden bewijsaanbod.
17. Ook op dit onderdeel treft de grief derhalve geen doel.
Met betrekking tot grief III:
18. De grief houdt in dat de kantonrechter, naar het oordeel van [isolatie], in rechtsoverweging 4.8 van het beroepen vonnis ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatige daad zijdens [[geïntimeerde]] in welk kader [isolatie] onvoldoende zou hebben gesteld ten aanzien van de ten gevolge van deze onrechtmatige daad geleden schade.
19. De kantonrechter heeft onder 4.8 van het beroepen vonnis - ten overvloede - overwogen en beslist dat indien er al sprake mocht zijn van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [isolatie] (hetgeen - zoals hiervoor is overwogen - onvoldoende komt vast te staan) het niet zo kan zijn dat [geïntimeerde] dan de boete verschuldigd is die partijen contractueel hebben vastgelegd. Vervolgens heeft de kantonrechter vastgesteld dat vaststelling van schade alsdan op de gebruikelijke wijze zou hebben dienen plaats te vinden, doch dat [isolatie] in dat kader onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd, zodat ook om die reden een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad niet voor toewijzing in aanmerking komt.
20. [isolatie] herhaalt in de toelichting op de grief dat zij voor wat betreft de door haar geleden schade aansluiting wenst te zoeken bij de boete als overeengekomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, maar die wens wordt rechtens niet gefundeerd en mist ook elke steun in het recht. Dat [isolatie] ten gevolge van het beweerdelijk onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] daadwerkelijk schade heeft geleden is ook in hoger beroep niet voldoende onderbouwd gesteld of gebleken. Ook in hoger beroep zou derhalve op die grond (geen belang geen actie) de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad niet tot resultaat hebben kunnen leiden.
Slotsom
21. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [isolatie] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris advocaat:1 punt tarief IV).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 7 mei 2009, waarvan beroep;
veroordeelt [isolatie] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 262,-- aan verschotten en op
€ 1.631,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. K.E. Mollema, voorzitter en mrs. J.H. Kuiper en R.A. Zuidema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 december 2010 in bijzijn van de griffier.