Arrest d.d. 30 november 2010
Zaaknummer 200.061.848/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Box Seven B.V.,
gevestigd te Leek,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Box Seven,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[Naam] B.V.,
gevestigd te [plaats] (Italië),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. N.D.R. Nefkens, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 18 december 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 januari 2010 is door Box Seven hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 13 april 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest geheel en al uitvoerbaar bij voorraad zal vernietigen het vonnis a quo voor zover door het appel bestreken en opnieuw rechtdoende afwijst al hetgeen [geïntimeerde] in conventie heeft gevorderd en toewijst al hetgeen Box Seven in reconventie heeft gevorderd, zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. van het geding in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het appel van appellante tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen van 18 december 2009, gewezen onder zaaknummer / rolnummer 114102 / KG ZA 09-360, af te wijzen, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van appellante in de werkelijke kosten van het geding in beide instanties en het voornoemde vonnis te bekrachtigen."
Voorts heeft Box Seven op 5 oktober 2010 een akte houdende uitlating producties genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Box Seven heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 18 december 2009 in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.6) de feiten weergegeven die naar zijn oordeel vaststaan. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met hetgeen in hoger beroep nog is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
1.1 [geïntimeerde] is een meubelfabrikant en verkoopt haar meubelmodellen wereldwijd. Onderdeel van de meubelcollectie vormen onder meer de meubelmodellen die zijn ontworpen door Le Corbusier, waaronder de LC2 en LC3.
1.2 De LC2 en LC3 genieten uit hoofde van de Nederlandse Auteurswet auteursrechtelijke bescherming. [geïntimeerde] heeft van de erven van Le Corbusier een exclusieve licentie verkregen om deze meubelmodellen van Le Corbusier wereldwijd te fabriceren en te verkopen.
1.3 Box Seven heeft via haar website en showroom in Leek meubelmodellen te koop aangeboden die lijken op de LC2 en LC3 van Le Corbusier.
1.4 Op 1 oktober 2009 heeft [geïntimeerde] bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir auteursrechtelijk beslag onder Box Seven. Op 2 oktober 2009 is het verlof verleend waarna op 9 oktober 2009 het beslag is gelegd op alle op de LC2 en LC3 gelijkende meubelen en op de administratie van Box Seven. Van elk meubelstuk is één exemplaar ter monsterneming meegenomen.
1.5 Op 20 oktober 2009 heeft [geïntimeerde] aan de advocaat van Box Seven een sommatiebrief gestuurd met de voorwaarden waaronder een gerechtelijke procedure voorkomen kan worden. Box Seven heeft niet aan deze voorwaarden willen voldoen.
1.6 De vernietiging van de in beslaggenomen meubelen waartoe Box Seven krachtens het bestreden vonnis is veroordeeld, is uitgevoerd.
Het geschil en de procedure in eerste aanleg
2. In essentie vordert [geïntimeerde] een verbod op de verhandeling van onder meer meubelmodellen die identiek zijn aan of in overwegende mate gelijkend zijn op de LC2 en LC3. Tevens vordert zij dat alle inbreukmakende modellen bij de afnemers in Nederland, niet zijnde particulieren, worden teruggehaald en op kosten van Box Seven worden vernietigd. Ten slotte vordert [geïntimeerde], samengevat, opgave van het aantal vervaardigde en verkochte inbreukmakende modellen alsmede van de kostprijs, inkoopprijs en de verkoopprijs van de inbreukmakende modellen. [geïntimeerde] stoelt haar vorderingen op auteursrechtinbreuk en onrechtmatig handelen van Box Seven.
3. Box Seven betwist de inbreuk niet. Box Seven stelt de inbreukmakende meubelen te willen aanpassen zodat ze niet langer inbreuk maken op de rechten van [geïntimeerde]. Om die reden vordert zij in reconventie, eveneens kort weergegeven, primair opheffing van het conservatoir beslag op de haar toebehorende meubelen nadat de betreffende meubelen zijn aangepast en omgebouwd, in dier voege dat zij geen inbreuk maken op onder meer de LC2 en LC3. Subsidiair vordert Box Seven opheffing van het beslag voor zover het de kussens betreft en verlof tot monsterneming van één exemplaar per meubelmodel, voor zover het de kussens betreft.
4. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat, gelet op het feit dat vaststaat dat Box Seven door haar handelswijze inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van [geïntimeerde] en Box Seven niet vrijwillig inzage in haar administratie heeft verstrekt, er voldoende grond bestaat de vorderingen in conventie toe te wijzen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het belang van [geïntimeerde] bij vernietiging van de meubelen groter is dan dat van Box Seven bij handhaving en retournering van die meubelen. De voorzieningenrechter heeft de reconventionele vorderingen van Box Seven om die reden afgewezen.
De beoordeling van het hoger beroep
5. Het hof stelt voorop dat het belang van Box Seven bij het hoger beroep deels is komen te vervallen nu tengevolge van de vernietiging van de meubels de oorspronkelijke toestand niet meer kan worden hersteld. Haar belang blijft behouden waar het de proceskostenveroordeling in eerste aanleg betreft. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het hof dat Box Seven tevens aan de orde stelt of [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden gebruik kon maken van haar bevoegdheid de meubels van Box Seven te laten vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat het hof, ook al bestaat geen belang meer bij de vernietiging van de toewijzing van deze vordering, niettemin zal hebben te onderzoeken of de vordering door voorzieningenrechter al dan niet terecht is afgewezen, omdat hiervan het oordeel afhankelijk is wie de kosten van het geding zal hebben te dragen.
6. Grief IV richt zich tegen het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat het enkel aanpassen van de meubelen niet afdoet aan de inbreuk op de intellectuele eigendomrechten van [geïntimeerde] en dat het belang van [geïntimeerde] bij vernietiging van de meubelen groter is dan het belang van Box Seven bij handhaving of retournering van die meubelen. Met grief III bestrijdt Box Seven de overweging van de voorzieningenrechter dat de meubelstukken dienen te worden vernietigd nu Box Seven onvoldoende concreet heeft aangegeven welke veranderingen zij zal aanbrengen en het geenszins zeker zou zijn dat die veranderingen de inbreuk in voldoende mate ten aanzien van de kenmerkende elementen van de meubel zouden opheffen. Beide grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
7. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het hof dat Box Seven wenst te betogen dat de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen voldoende waarborg voor [geïntimeerde] bieden dat Box Seven de meubels zodanig en blijvend veranderen dat zij geen inbreuk meer maken op de LC2 en LC3 en dat om die reden de in beslaggenomen meubels niet vernietigd dienen te worden.
8. Het hof kan Box Seven in haar betoog niet volgen. Het auteursrecht geeft aan de gerechtigde immers de bevoegdheid om roerende zaken, die geen registergoederen zijn en die in strijd met dat recht zijn openbaar gemaakt of een niet geoorloofde verveelvoudigen vormen, als zijn eigendom op te eisen dan wel vernietiging of onbruikbaarmaking daarvan te vorderen (art. 28 lid 1 Aw). Door Box Seven is erkend dat de LC2 en LC3 auteursrechtelijk beschermde werken zijn en dat de rechten daarop bij [geïntimeerde] rusten. Door Box Seven is voorts erkend dat haar modellen te beschouwen zijn als ongeoorloofde verveelvoudigingen van de door het auteursrecht beschermde LC2 en LC3. Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt uit de stellingen van partijen dat aan de voorwaarden van de opeising tot afgifte ex. art. 28 lid 1 Aw. is voldaan. Door Box Seven zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan voorshands geconcludeerd zou moeten worden dat [geïntimeerde] haar bevoegdheid tot opvordering en vernietiging heeft misbruikt.
9. Voorzover Box Seven daarnaast wenst te betogen dat door de aanpassing van de meubels het belang van [geïntimeerde] bij de uitoefening van haar auteursrechten moet wijken voor het belang van Box Seven bij retournering van de meubels, zodat [geïntimeerde] naar redelijkheid niet tot vernietiging van de meubels had kunnen komen, overweegt het hof dat Box Seven deze stelling niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd, nog daargelaten dat zij in hoger beroep opnieuw heeft nagelaten concreet te maken op welke wijze de meubels aangepast zullen worden. Het hof zal dan ook aan deze stelling voorbij gaan.
10. Het voorgaande betekent dat de grieven III en IV falen.
11. Grief V houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de kussens een wezenlijk onderdeel uitmaken van de auteursrechtelijk beschermde meubelmodellen en dat deze kussens niet los van het geheel kunnen worden gezien, waarbij het niet aangaat om een van de auteursrecht beschermde elementen van het beschermde model los te maken. Naar het hof begrijpt, wenst Box Seven met deze grief ingang te doen vinden dat de kussens niet beschermd zijn en door haar verkocht kunnen worden zonder inbreuk te maken op de rechten van [geïntimeerde]. Zij stelt daartoe dat het gaat om simpele kussens die in iedere slaapkamer-en meubelwinkel te koop zijn zodat niemand bij het zien van deze kussens aan [geïntimeerde] zal denken.
12. [geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer. Zij stelt, onder verwijzing naar haar stukken, dat de LC2 en LC3 beschouwd moeten worden als unieke en prominente ontwerpen die vanwege een hoge mate van oorspronkelijkheid een zeer ruime beschermingsomvang genieten. Volgens [geïntimeerde] maken de kussens, door hun vorm en de maatvoering, een wezenlijk onderdeel uit van de LC2 en LC3 en wordt de inbreuk niet ongedaan gemaakt door één van de onderdelen van de LC2 en LC3 weg te denken of los te maken.
13. Het hof stelt voorop dat zij met de voorlopige voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat [geïntimeerde] genoegzaam heeft aangetoond dat de kussens beschouwd moeten worden als één van de auteursrechtelijke beschermde elementen van de LC2 en LC3. Door Box Seven is niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat het hier om simpele kussen zou zijn die in iedere slaapkamer- en meubelwinkel te koop zijn en om die reden oorspronkelijkheid ontberen.
14. Het hof overweegt voorts dat voor de vraag of Box Seven met de kussens inbreuk maakt op de auteursrechten van [geïntimeerde], het erop aankomt of het beweerdelijk inbreukmakende werk (de kussens van Box Seven) in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont dat de totaalindrukken die de beide werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat het eerstbedoelde werk als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. De stelling van Box Seven dat niemand bij het zien van deze kussens aan [geïntimeerde] zal denken, wat daarvan overigens ook zij, is rechtens niet relevant nu de beoordeling van nabootsing in auteursrechtelijke zin niet afhankelijk is van (indirect) verwarringsgevaar.
15. Bij de beantwoording van de inbreukvraag acht het hof het volgende van belang:
- Box Seven heeft niet weersproken dat de LC2 en LC3 vanwege hun hoge mate van oorspronkelijkheid een ruime beschermingsomvang genieten;
- Box Seven heeft evenmin weersproken dat de vorm en de maatvoering van haar kussens gelijk zijn aan de kussens van de LC2 en LC3; en
- Box Seven heeft erkend dat de LC2 en LC3 een auteursrechtelijk te beschermen werk vormen en de nabootsingen die door haar op de markt zijn gebracht hierop inbreuk maken.
16. Nu er sprake is van een overname van auteursrechtelijke beschermde trekken (de kussens) en door Box Seven niet is gesteld dat de kussen worden verwerkt in een nieuw zelfstandig werk, is de verhandeling van de kussens te beschouwen naar het voorlopig oordeel van het hof te beschouwen als een inbreuk op de auteursrechten van [geïntimeerde].
17. Grief V volgt het lot van de voorgaande grieven.
18. Grief I houdt in dat de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.2 ten onrechte heeft overwogen dat Box Seven ten tijde van de behandeling in kort geding nog niet was overgegaan tot de verstrekking van gegevens en inzicht in de administratie. Volgens Box Seven heeft zij de gevraagde inzage verschaft door mee te werken aan het bewijsbeslag dat door de deurwaarder onder Box Seven is gelegd zodat de inzage als bedoeld in sub 8.3 al heeft plaatsgevonden.
19. Het hof kan Box Seven hierin niet volgen. Het bewijsbeslag levert immers geen recht op tot inzage in de (door de deurwaarder) in beslaggenomen stukken. Daartoe dient door een afzonderlijke vordering ingesteld te worden. De stelling van Box Seven dat zij [geïntimeerde] de gegevens had toegestuurd indien [geïntimeerde] daarom had gevraagd, moet eveneens van de hand gewezen worden nu door [geïntimeerde] onweersproken is gesteld dat zij hierom reeds bij brief van 20 oktober 2009 heeft verzocht.
20. Uit het voorgaande volgt dat grief I faalt.
21. Grief II houdt in dat de voorzieningenrechter de vordering onder 8.2. e van het dictum ten onrechte heeft toegewezen. Box Seven verwijst naar rechtsoverweging 5.4 van het bestreden vonnis waarin de voorzieningenrechter overweegt dat er geen promotiemateriaal bestaat zodat de vordering tot afgifte hiervan afgewezen dient te worden. [geïntimeerde] refereert zich in deze aan het oordeel van het hof.
22. Het hof stelt vast dat het hier een kennelijke vergissing van de voorzieningenrechter betreft en zal het vonnis op dit punt dan ook rectificeren door de zinsnede in 8.2 e "brochures, prijslijsten en/of ander promotiemateriaal waarmee de meubelmodellen worden aangeboden" te verwijderen. In zoverre slaagt grief II.
Kostenveroordeling
23. Uit het voorgaande volgt dat Box Seven als de in het ongelijk gestelde partij in eerste instantie terecht in de proceskosten is veroordeeld.
24. Box Seven zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep overeenkomstig de daadwerkelijk gemaakte kosten in de zin van artikel 1019h Rv. Volgens de door [geïntimeerde] opgemaakte specificatie bedragen de kosten voor het hoger beroep € 8.132,50.
25. Door Box Seven is bij akte verweer gevoerd tegen de door [geïntimeerde] bij productie 2 bij memorie van antwoord opgevoerde kosten.
26. Het hof deelt niet de bezwaren die Box Seven heeft tegen de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte specificatie. Anders dan Box Seven stelt, wordt in de specificatie een voldoende overzicht gegeven van de totaal bestede tijd, het uurtarief en het honorarium. De tijd die door de advocaten van [geïntimeerde] is besteed aan correspondentie en proceshandelingen, komt het hof voorshands niet onredelijk voor. Door Box Seven is voorts geklaagd over de post "Brante Media". Nu deze post geen deel uitmaakt van het hoger beroep en door [geïntimeerde] niet zijn meegenomen in de berekening van de kosten van hoger beroep, treft de klacht geen doel. Op grond van het vooroverwogene zal het hof zal de kosten van het hoger beroep conform de opgave van [geïntimeerde] toewijzen.
De slotsom.
27. Het appel faalt grotendeels, het slaagt alleen waar het betreft de gedeeltelijke aanpassing van de veroordeling onder 8.2. e van het bestreden vonnis. Het vonnis zal op dat punt worden vernietigd. Box Seven zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. Deze kosten zijn krachtens 1019h Rv. vastgesteld op € 8.132,50.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 18 december 2009 voor zover het betreft het dictum onder 8.2.e
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
8.2. veroordeelt Box Seven om binnen veertien dagen na dit vonnis aan mr. N.D.R. Nefkens, Herengracht 582-584, 1017 CJ Amsterdam, onder overlegging van kopieën van offertes en/of facturen en/of bankafschriften, door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te verstrekken betrekking hebben op de Nederlandse markt van:
e. de bestaande voorraad inbreukmakende meubelmodellen op het moment van dagvaarding, het vonnis en de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Box Seven in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 314,-- aan verschotten en
€ 8.132,50 aan salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. R. Ch. Verschuur, M.M.A. Wind, R.E. Weening, en raden en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 30 november 2010 in bijzijn van griffier.