ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0828

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.985/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid en vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden van de KNVB met betrekking tot stadionverboden en boetes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over de toepassing van stadionverboden en de daaruit voortvloeiende boetes. De appellant, die in eerste aanleg door de Rechtbank Leeuwarden werd veroordeeld tot betaling van boetes wegens overtredingen van opgelegde stadionverboden, heeft hoger beroep ingesteld. De KNVB heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.850,- aan boetes, die zijn opgelegd wegens gedragingen die het aanzien en de belangen van het voetbal zouden schaden. De kantonrechter heeft de vordering van de KNVB gedeeltelijk toegewezen, maar de appellant is het niet eens met de beslissing en heeft grieven ingediend.

De grieven van de appellant richten zich onder andere tegen de toepasselijkheid van de Standaardvoorwaarden van de KNVB, die volgens hem niet van toepassing zouden zijn of vernietigd zijn. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren dat hij op 25 februari 2005, tijdens de wedstrijd VVV - Cambuur, door de politie gedwongen het stadion is ingegaan, wat zou betekenen dat de Standaardvoorwaarden niet op hem van toepassing zijn. Het hof heeft de KNVB belast met het bewijs dat er op die datum borden waren geplaatst die bezoekers informeerden over de Standaardvoorwaarden.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak voor de KNVB om aan te tonen dat de appellant op de hoogte was van de voorwaarden en dat deze voorwaarden op hem van toepassing waren. Het hof heeft ook de mogelijkheid van getuigenverhoren overwogen om de feiten verder te onderzoeken. De zaak is van belang voor de rechtsverhouding tussen sportorganisaties en hun leden, en de geldigheid van algemene voorwaarden in het kader van stadionverboden en boetes.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 december 2010
Zaaknummer 200.008.985/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procesadvocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Koninklijke Nederlandse Voetbalbond,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: De KNVB procesadvocaat: mr. H.J.A. Knijff, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 21 december 2007 en 4 april 2008 door de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 juni 2008 heeft [appellant] hoger beroep doen instellen van het genoemde vonnis van 4 april 2008 met dagvaarding van de KNVB tegen de zitting van 9 juli 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"om het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de KNVB af te wijzen als zijnde onjuist en/of ongegrond, zulks met veroordeling van de KNVB in de kosten van deze procedure in eerste aanleg."
Bij memorie van antwoord is door de KNVB verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"In het incidenteel appel:
tot vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover de incidentele grieven zich daartegen richten, en opnieuw recht doende, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot toewijzing van de vorderingen van de KNVB zoals ingesteld bij de dagvaarding in eerste aanleg, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
In het principaal appel
tot verwerping van het door [appellant] ingestelde hoger beroep en tot bekrachtiging - zo nodig met verbetering van gronden - van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding."
Door [appellant] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"In principaal appel en in incidenteel appel:
Akte vragend van het in het geding brengen van de productie 3, het betekeningsexploot van Van der Hoeden en Mulder d.d. 26 februari 2009 en voor het overige tot persistit .
In incidenteel appel:
Tot verwerping van het door de KNVB ingestelde incidenteel appel en tot bekrachtiging - zo nodig met verbetering van gronden - van het bestreden vonnis, met veroordeling van de KNVB in de kosten van het incidenteel appel."
Voorts heeft de KNVB een akte genomen en is door [appellant] tweemaal een antwoordakte genomen.
Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel vierentwintig grieven opgeworpen.
De KNVB heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. De feiten
1.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken, dan wel blijkend uit de overgelegde stukken, staan de volgende feiten vast.
1.2. Op 25 februari 2005 bevond [appellant] zich tijdens de wedstrijd VVV tegen Cambuur in het vak voor de Cambuursupporters in het stadion van VVV (Venlo).
1.3. Op 17 maart 2005 heeft de deurwaarder op verzoek van de KNVB aan [appellant] een exploot betekend waarin onder meer het volgende staat:
'1. Dat er gewichtige redenen zijn om gerekwireerde voor de duur van 24 maanden, te weten van 21 maart 2005 tot 21 maart 2007, de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland, waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt, alsmede de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;
2. Dat deze gewichtige redenen daarin bestaan dat ten aanzien van gerekwireerde een gegronde verdenking aanwezig is dat deze zich, ter gelegenheid van de voetbalwedstrijd VVV - Cambuur Leeuwarden d.d. 25 februari 2005 heeft schuldig gemaakt aan: opruiing, baldadigheid, wederspannigheid en/of het schaden van aanzien en de belangen van het voetbal;
3. Dat het gerekwireerde mitsdien niet zal zijn toegestaan gedurende de hiervoor onder 1. genoemde periode te vertoeven in of rond een stadion, dan wel in of rond bijbehorende gebouwen en terreinen, daaronder begrepen de toegangen en toegangwegen, waar een voetbalwedstrijd als onder 1. omschreven zal plaatsvinden, plaatsvindt of zojuist heeft plaatsgevonden, ongeacht het feit of gerekwireerde daarbij in het bezit is van een geldig toegangsbewijs;'
(...)
'Dat de KNVB op grond van art. 10.3 van deze standaardvoorwaarden voorts aanspraak maakt op betaling door gerekwireerde van de daarin genoemde boete en dat de KNVB derhalve toekomt het opeisbare bedrag van € 450,00;'
1.4. Bij brief van 23 maart 2005 heeft [appellant] bezwaar aangetekend tegen het hem opgelegde stadionverbod en de boete. De Commissie stadionverboden van de KNVB heeft bij beslissing van 29 april 2005 de door [appellant] opgeworpen bezwaren verworpen en het opgelegde stadionverbod evenals de boete bevestigd.
1.5. Op 13 april 2006 heeft de deurwaarder op verzoek van de KNVB aan [appellant] een exploot betekend waarin onder meer het volgende staat:
'1. Dat op grond van gewichtige redenen aan gerekwireerde eerder een stadionverbod is opgelegd, te weten van 21 maart 2005 tot 21 maart 2007, zodat gerekwireerde aldus de toegang is ontzegd tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland, waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt, alsmede de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;
2. Dat er thans gewichtige redenen zijn om gerekwireerde aansluitend voor de duur van nog eens 18 maanden, te weten van 21 maart 2007 tot 21 september 2008, de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland, waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt, alsmede de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;
3. Dat de gewichtige redenen, die thans aanleiding geven tot verlenging van het eerdere stadionverbod, daarin bestaan dat ten aanzien van gerekwireerde een gegronde verdenking aanwezig is dat deze zich, ter gelegenheid van de voetbalwedstrijd Cambuur Leeuwarden - FC Zwolle d.d. 17 februari 2006 heeft schuldig gemaakt aan: huisvredebreuk en/of het schaden van het aanzien en de belangen van het voetbal;'
(...)
'10. Dat de KNVB op grond van art. 10.5 van deze standaardvoorwaarden voorts aanspraak maakt op betaling door gerekwireerde van de daarin genoemde boete en dat de KNVB derhalve toekomt het opeisbare bedrag van € 900,00;'
1.6. Bij schrijven van 31 maart 2006 (door de KNVB voor ontvangst gekenmerkt op 13 april 2006) heeft [appellant] bezwaar aangetekend tegen het hem op 13 april 2006 opgelegde stadionverbod en de boete. De Commissie stadionverboden van de KNVB heeft bij beslissing van 23 mei 2006 de door [appellant] opgeworpen bezwaren verworpen en het opgelegde stadionverbod evenals de boete bevestigd.
1.7. Op 6 september 2006 heeft de deurwaarder op verzoek van de KNVB aan [appellant] een exploot betekend waarin onder meer het volgende staat:
'1. Dat op grond van gewichtige redenen aan gerekwireerde eerder een stadionverbod is opgelegd, te weten van 21 maart 2005 tot 21 maart 2007 en aansluitend van 21 maart 2007 tot 21 maart 2010, zodat gerekwireerde aldus de toegang is ontzegd tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland, waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt, alsmede de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;
2. Dat er thans gewichtige redenen zijn om gerekwireerde aansluitend voor de duur van nog eens 18 maanden, te weten van 21 maart 2010 tot 21 september 2011, de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland, waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt, alsmede de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;
3. Dat de gewichtige redenen, die thans aanleiding geven tot verlenging van het eerdere stadionverbod, daarin bestaan dat ten aanzien van gerekwireerde een gegronde verdenking aanwezig is dat deze zich, ter gelegenheid van de voetbalwedstrijd Cambuur Leeuwarden - MVV d.d. 03 maart 2006 heeft schuldig gemaakt aan: huisvredebreuk en/of het schaden van het aanzien en de belangen van het voetbal;'
(...)
'10. Dat de KNVB op grond van art. 10.5 van deze standaardvoorwaarden voorts aanspraak maakt op betaling door gerekwireerde van de daarin genoemde boete en dat de KNVB derhalve toekomt het opeisbare bedrag van € 1.500,00;'
1.8. Op 7 november 2006 heeft de deurwaarder op verzoek van de KNVB aan [appellant] een exploot betekend waarin onder meer het volgende staat:
'1. Dat op grond van gewichtige redenen aan gerekwireerde eerder een stadionverbod is opgelegd, te weten van 21 maart 2005 tot 21 maart 2007, van 21 maart 2007 tot 21 maart 2010 en van 21 maart 2010 tot 21 maart 2013, zodat gerekwireerde aldus de toegang is ontzegd tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland, waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt, alsmede de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;
2. Dat er thans gewichtige redenen zijn om gerekwireerde aansluitend voor de duur van nog eens 18 maanden, te weten van 21 maart 2013 tot 21 september 2014, de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland, waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt, alsmede de toegang te ontzeggen tot alle gedurende die periode te spelen voetbalwedstrijden in of buiten Nederland van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;
3. Dat de gewichtige redenen, die thans aanleiding geven tot verlenging van het eerdere stadionverbod, daarin bestaan dat ten aanzien van gerekwireerde een gegronde verdenking aanwezig is dat deze zich, ter gelegenheid van de voetbalwedstrijd Cambuur Leeuwarden - FC Zwolle d.d. 25 augustus 2006 heeft schuldig gemaakt aan: huisvredebreuk en/of het schaden van het aanzien en de belangen van het voetbal;'
(...)
'10. Dat de KNVB op grond van art. 10.5 van deze standaardvoorwaarden voorts aanspraak maakt op betaling door gerekwireerde van de daarin genoemde boete en dat de KNVB derhalve toekomt het opeisbare bedrag van € 2.000,00;'
1.9. In de hiervoor genoemde standaardvoorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
'Art. 1 Definities
In deze Standaardvoorwaarden wordt verstaan onder:
(...)
b. Publiek: een ieder die in of buiten Nederland een Voetbalwedstrijd bijwoont waaraan een Club deelneemt dan wel anderszins aanwezig is in of rond het Stadion;
c. Stadion: het Stadion en de bijbehorende gebouwen en terreinen, daaronder begrepen de toegangen en toegangswegen;
(...)
e. Stadionverbod: het verbod om gedurende een bepaalde tijd in een Stadion aanwezig te zijn, tenzij daarvoor voorafgaand schriftelijk toestemming is verleend door de KNVB.'
en
'Art. 2: Toepassingsgebied
De onderhavige Standaardvoorwaarden zijn verbindend voor het Publiek dat zich voor, tijdens en/of na een Voetbalwedstrijd dan wel anderszins in een Station bevindt.'
en
'Art. 10 Sanctie
(...)
10.2 De KNVB is gerechtigd om, (landelijke) Stadionverboden op te leggen aan
een ieder die volgens een melding van een Club of het Openbaar Ministerie in of buiten het Stadion in het kader van een Voetbalwedstrijd:
- heeft gehandeld in strijd met deze Standaardvoorwaarden;
- een strafbaar feit heeft begaan;- zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad, (...)
10.3 Indien de KNVB op grond van art. 10.2 een stadionverbod heeft
opgelegd, verbeurt betrokkene aan de KNVB een voor onmiddellijke opeising vatbare geldboete van maximaal EUR 450,-- per handeling in strijd met deze Standaardvoorwaarden, strafbaar feit en/of gedraging waardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad, zonder dat daartoe enige ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst noodzakelijk is. (...)
10.4 De KNVB is gerechtigd om de duur van een Stadionverbod te verlengen,
Indien sprake is van het overtreden van een op grond van art. 10.2 opgelegd Stadionverbod.
10.5 Indien sprake is van overtreding van een op grond van art. 10.2
opgelegd Stadionverbod, verbeurt betrokkene aan de KNVB een voor onmiddellijke opeising vatbare geldboete van maximaal EUR 900,-- voor de eerste overtreding, maximaal EUR 1.500,-- voor de tweede overtreding en maximaal EUR 2.000,-- voor de derde en elke volgende overtreding, zonder dat daartoe enige ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst noodzakelijk is. (...)'
2. Het geschil en de procedure in eerste aanleg
2.1. De KNVB vordert van [appellant] betaling van een bedrag van € 4.850,- uit hoofde van boetes die [appellant] volgens de KNVB verschuldigd is wegens overtreding van opgelegde stadionverboden. Dit bedrag is vermeerderd met de kosten van de betekening van exploten en de buitengerechtelijke incassokosten. Vervolgens heeft de KNVB haar vordering beperkt tot € 5.000,--.
2.2. De kantonrechter heeft de vordering van de KNVB toegewezen in die zin dat de gevorderde boetes gematigd zijn tot € 1.200,--, terwijl aan kosten een bedrag is toegewezen van € 242,07 wegens aan [appellant] betekende exploten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft de kantonrechter afgewezen omdat de vergoeding voor de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden besloten ligt in de proceskosten. De kantonrechter heeft vervolgens geen
€ 1.442,07 maar € 1.422,07 toegewezen. Daartegen is echter geen grief gericht.
3. De grieven 1 tot en met 4
3.1. De grieven 1 t/m 4 lenen zich voor gezamelijke beoordeling. Daarin wordt de weergave door de kantonrechter van de door de KNVB in eerste aanleg ingenomen standpunten bestreden. [appellant] heeft niet betoogd dat de standpunten van de KNVB in het bestreden vonnis onjuist zijn weergegeven, maar dat hij zich niet kan vinden in die standpunten.
3.2. Het hof overweegt dienaangaande dat de kantonrechter door de enkele weergave van de standpunten van partijen deze standpunten niet tot de zijne heeft gemaakt. Het betoog van [appellant] dat hij zich in die standpunten niet kan vinden, kan dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, zodat de grieven 1 t/m 4 falen.
4. De grieven 5 t/m 13 hebben alle de strekking dat de KNVB zich niet kan beroepen op de Standaardvoorwaarden omdat deze niet van toepassing zijn dan wel zijn vernietigd. [appellant] werpt daarbij de volgende verweren op:
(a) tussen [appellant] en de KNVB bestaat geen contractuele band;
(b) in ieder geval maken de Standaardvoorwaarden daarvan geen deel uit;
(c) de Standaardvoorwaarden zijn door [appellant] vernietigd.
5. Grief 5
5.1. Grief 5 (onderdelen 5.1. t/m 5.6) is gericht tegen rechtsoverweging 3.1. van het bestreden vonnis waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat de Standaardvoorwaarden op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn en daarmee de boetes door [appellant] zijn verschuldigd.
5.2. De KNVB heeft zich voor die toepasselijkheid enerzijds beroepen op de omstandigheid dat [appellant] beschikte over een toegangskaartje, anderzijds op de omstandigheid dat [appellant] het stadion is ingegaan terwijl hij (door de daar geplaatste borden) wist welke voorwaarden daardoor op hem van toepassing werden.
5.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellant] geen seizoenskaart had en dat hij zich tijdens de wedstrijd VVV - Cambuur in het vak voor de Cambuursupporters in het stadion van VVV bevond.
5.4. Ook heeft de KNVB (punt 20 memorie van antwoord) gesteld dat op toegangskaartjes in het algemeen en op de toegangskaartjes voor de wedstrijd VVV - Cambuur van 25 februari 2005 in het bijzonder vermeld stond dat de algemene voorwaarden van de KNVB van toepassing zijn en dat deze gedeponeerd zijn onder nummer 181/2002 'bij de Rechtbank Utrecht'. Deze stelling is door [appellant] niet weersproken.
5.5. Volgens de KNVB is de aanwezigheid van [appellant] in het stadion, gezien de strenge toegangscontrole, slechts verklaarbaar indien [appellant] beschikte over een geldig toegangsbewijs. [appellant] is, als fervente Cambuur-supporter, naar Venlo gereisd op een moment dat zijn favoriete club daar een wedstrijd speelde. De enige redelijke verklaring daarvoor, aldus de KNVB, is dat [appellant] de wedstrijd wilde bezoeken. [appellant] betwist echter dat hij over een kaartje beschikte en stelt dat hij in Venlo was voor een bezoek aan bekenden en dat zijn aanwezigheid in het stadion ongewild was omdat de politie hem het stadion heeft ingedreven.
5.6. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, de stelling van de KNVB weersproken dat het normaal gesproken moeilijk zo niet onmogelijk is om zonder toegangsbewijs een stadion in te komen. Voorshands, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs, moet daarom worden aangenomen dat [appellant] zich toegang tot het stadion heeft verschaft met een geldig toegangsbewijs. Dit vermoeden dient te wijken als, zoals [appellant] heeft gesteld maar de KNVB heeft weersproken, [appellant] door de politie is gedwongen het stadion in te gaan. Aan [appellant] zal gelegenheid worden geboden daartoe feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
5.7. Als [appellant] daarin slaagt, dient ervan te worden uitgegaan dat hij geen toegangsbewijs had, zodat uit dien hoofde geen beroep kan worden gedaan op de Standaardvoorwaarden waarnaar op dat toegangskaartje wordt verwezen. Ook op de bij het stadion geplaatste borden met daarop de Standaardvoorwaarden kan de KNVB zich in dat geval niet beroepen. [appellant] heeft dan het stadion immers niet vrijwillig betreden maar werd daartoe gedwongen. Onder die omstandigheden kan de KNVB bezwaarlijk volhouden dat op [appellant] de op borden geschreven voorwaarden van toepassing werden enkel door het binnengaan van het stadion.
5.8. Indien [appellant] echter niet slaagt in het hier bedoelde bewijs, dient er van te worden uitgegaan dat hij beschikte over een toegangsbewijs, en dat dus de Standaardvoorwaarden tussen partijen van toepassing waren.
5.9. Indien de Standaardvoorwaarden van toepassing moeten worden geoordeeld, dient de door [appellant] opgeworpen vraag aan de orde te komen of deze voorwaarden zijn vernietigd op de door [appellant] aangevoerde gronden. Daarop ziet grief 5 voor het overige en de grieven 6 t/m 13 waarin, op verschillende gronden, wordt betoogd dat de Standaardvoorwaarden nietig zijn c.q. nietig dienen te worden verklaard.
6. Grief 5 voor het overige
6.1. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat de Standaardvoorwaarden niet aan hem ter hand zijn gesteld. Anders dan [appellant] meent, volgt daaruit echter niet dat de Standaardvoorwaarden vernietigd kunnen worden. Het gaat hier immers om overeenkomsten, zeker bij losse kaartverkoop, die massaal worden gesloten en waarbij terhandstelling van de Standaardvoorwaarden bij ieder individueel verkocht toegangsbewijs redelijkerwijs niet van de KNVB gevergd kan worden. Daarom kan de KNVB volstaan met de tweeledige mededeling dat (a) de voorwaarden bij haar ter inzage liggen en (b) dat deze op verzoek zullen worden toegezonden (art. 6:234 lid 1 onder b BW).
6.2. In dat verband heeft de KNVB verwezen naar de door haar uitgegeven toegangskaartjes waarop is vermeld dat de KNVB de voorwaarden heeft gedeponeerd ‘bij de rechtbank Utrecht’. Ook hebben de KNVB feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat aan [appellant] is meegedeeld dat de voorwaarden op verzoek zullen worden toegezonden. In dat verband is door de KNVB herhaald en uitdrukkelijk verwezen naar bij het stadion van VVV te Venlo geplaatste borden waarop vermeld staat:
'De standaardvoorwaarden worden op verzoek (afdeling juridische zaken betaald voetbal, postbus 515, 3700AM Zeist) onverwijld en kosteloos door de KNVB toegezonden.'
6.3. De KNVB heeft gesteld dat deze borden op 25 februari 2005 bij het stadion van VVV te Venlo geplaatst waren. [appellant] heeft deze stelling echter betwist. Hoewel die betwisting beperkt gemotiveerd is, moet deze in het licht van de eveneens beperkte stelling door de KNVB dat zich `ook destijds´ borden bij het stadion van VVV bevonden als toereikend worden beschouwd. Ook de door de KNVB overgelegde foto´s zijn tot bewijs onvoldoende nu daarop in het geheel geen publiek te zien is, zodat zij kennelijk niet ten tijde van de omstreden voetbalwedstrijd zijn gemaakt. Wanneer de foto's wel zijn gemaakt is door de KNVB niet gesteld. Het is daarom aan de KNVB bewijs te leveren van haar hier bedoelde stellingen. Het hof zal de KNVB belasten met dit bewijs.
7. Grief 6
7.1. [appellant] heeft betoogd dat de KNVB niet de gebruiker is van de Standaardvoorwaarden en dat deze voorwaarden daarom wegens gebrek aan transparantie vernietigbaar zijn.
Deze grief miskent dat de KNVB niet heeft gesteld dat zij gebruiker is van de Standaardvoorwaarden. Zij noemt zichzelf met zoveel woorden 'een derde', die de ten behoeve van haar in de voorwaarden bedongen rechten inroept. In zoverre is van een gebrek aan transparantie geen sprake. Dat dit voor [appellant] onduidelijkheid heeft opgeleverd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Grief 6 faalt.
8. De grieven 7 t/m 13
8.1 Volgens [appellant] heeft de kantonrechter de Standaardvoorwaarden ten onrechte niet ambtshalve getoetst.
8.2 Op zich is juist dat de rechter algemene voorwaarden ambtshalve moet toetsen op oneerlijkheid in het licht van de richtlijn 93/13/EG (Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) als de gebruiker bedrijfsmatig optreedt en de wederpartij een consument is. Dat betekent echter niet dat de rechter in zijn uitspraak steeds dient te overwegen dat en hoe hij die toets daadwerkelijk heeft uitgevoerd als de rechter, op grond van de door partijen gestelde feiten en omstandigheden, geen aanleiding heeft gezien een of meer oneerlijke bedingen als oneerlijk aan te merken. Evenals de rechtbank heeft het hof in de Standaardvoorwaarden geen aanleiding gezien, in het licht van de stellingen van partijen, ambtshalve te oordelen dat sprake is van een of meer oneerlijke bedingen.
8.3 [appellant] klaagt voorts dat de kantonrechter art. 2 in samenhang met art. 10.2 Standaardvoorwaarden ambtshalve had moeten toetsen aan art. 6:238 lid 2 BW. [appellant] miskent hiermee dat art. 6:238 lid 2 BW (de contra proferentemregel) een regel van uitleg voor algemene voorwaarden is. Van een toetsing aan een in dit artikel besloten norm kan daarmee geen sprake zijn.
8.4 Mocht [appellant] bedoelen dat art. 1 sub e in samenhang met art. 2 en art. 10.2 Standaardvoorwaarden in het licht van art. 6:238 lid 2 BW zo moet worden uitgelegd dat stadionverboden slechts kunnen worden opgelegd wegens gedragingen gepleegd in een stadion, dan geldt het volgende. Art. 1 sub c Standaardvoorwaarden vermeldt uitdrukkelijk wat onder de term 'stadion' moet worden verstaan, te weten behalve het stadion zelf ook de toegangen en toegangswegen. Dat twijfel (zoals de uitlegregel van art. 6:238 lid 2 BW vereist) over die op zich duidelijke bewoordingen op zijn plaats is, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Een van die bewoordingen afwijkende uitleg van de term "stadion" in de door [appellant] bepleite, beperkte zin wijst het hof daarom van de hand.
8.5 Voorts hadden art. 2 in samenhang met art. 10.2 Standaardvoorwaarden en art. 1 sub e in samenhang met art. 2 en 10.2 Standaardvoorwaarden volgens [appellant] ambtshalve op hun inhoud getoetst moeten worden aan art. 6:233 sub a BW. [appellant] stelt dat er een tegenstelling is tussen deze twee bepalingen nu enerzijds wordt gesproken over in een stadion terwijl anderzijds stadionverboden worden opgelegd voor overtredingen die ook buiten het stadiongebouw plaatsvonden. Het hof overweegt dat ook deze grief de uitleg van de Standaardvoorwaarden aan de orde stelt, zodat dit betoog geen beroep op vernietging kan dragen. Het naar art. 6:233 sub a BW verwijzende betoog van [appellant] faalt.
8.6 Voorts klaagt [appellant] erover dat hij geen strafbaar feit heeft gepleegd en dat hem derhalve ten onrechte een stadionverbod is opgelegd. Volgens [appellant] is slechts sprake van een strafbaar feit in de zin van de voorwaarden indien daarvoor een strafrechtelijke veroordeling is gevolgd. Het hof overweegt dat een zodanig beperkte uitleg van het begrip 'strafbaar feit' in de Standaardvoorwaarden, niet volgt niet uit dit begrip, gelezen in zijn context. Het gaat hier naar de letter van de tekst van de voorwaarden om het karakter van de verweten gedraging. Of een strafrechtelijke veroordeling is gevolgd, is niet maatgevend. Bovendien lijkt [appellant] te betogen dat een stadionverbod slechts naar aanleiding van een strafbaar feit kan worden opgelegd. De in art. 10.2 van de algemene voorwaarden gegeven norm is ruimer en omvat ook het handelen in strijd met de voorwaarden en gedrag waardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad.
8.7 Voorts klaagt [appellant] erover dat art. 10.2 Standaardvoorwaarden niet ambtshalve is getoetst op haar toelaatbaarheid wegens strijd met (a) het criterium privaat en publiek domein en "alle daarbij behorende" regels, (b) verdragen, wetten en rechtspraak betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen, indien daarbij rekening wordt gehouden, met (c) het gegeven dat [appellant] vlak buiten het stadion woont en dat zijn sociale leven zich rondom het stadion en op de toegangswegen daarnaar afspeelt.
8.8 Voorop staat dat het hof voorbij gaat aan het enkele verwijt dat niet ambtshalve getoetst is aan verdragsbepalingen en wettelijke bepalingen waarbij een meer specifieke aanduiding ontbreekt van de bepalingen waarop [appellant] hier het oog heeft. De strekking van zijn bezwaar lijkt te zijn dat niet (ambtshalve) getoetst is aan het recht van bewegingsvrijheid. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
8.9 Op zich is juist dat burgers in beginsel een grondrechtelijk verankerd recht van bewegingsvrijheid hebben, welk recht jegens de overheid kan worden ingeroepen en op welk recht de overheid in beginsel bij wet uitzonderingen kan maken. In zoverre is de stelling van [appellant] dat slechts de overheid beperkingen aan de hier bedoelde bewegingsvrijheid kan opleggen juist. Evenzeer juist is daarom dat de KNVB niet bevoegd is tot (eenzijdig opgelegde) vrijheidsbeperkende maatregelen voor plaatsen die openbaar gebied (publiek domein) zijn. Met het publieke domein doelt [appellant] hier voornamelijk op de wegen en toegangswegen bij en tot het stadion.
8.10 Dit alles neemt niet weg dat het een ieder in beginsel vrij staat om jegens een ander de civielrechtelijke verplichting op zich te nemen om zich te onthouden van bepaalde gedragingen (art. 10.2. Standaardvoorwaarden). Ook staat het hen vrij overeen te komen dat als die verplichting wordt geschonden, de overtreder zich verplicht gedurende een zekere periode niet in een bepaald gebied te komen op bepaalde tijdstippen (een stadionverbod) alsmede dat hij bij overtreding een boete verschuldigd is. Het enkele feit dat die verplichting openbare wegen omvat, maakt dit niet anders.
8.11 Het zijn dergelijke door [appellant] jegens de KNVB aangegane contractuele verplichtingen (zo deze komen vast te staan) waarvan de KNVB nakoming vordert. Art. 1 en 10 Standaardvoorwaarden zijn op de door [appellant] genoemde gronden niet onredelijk bezwarend en het beroep op vernietiging blijft zonder rechtsgevolg.
8.12 Het vorenstaande wordt niet anders doordat [appellant] vlakbij het stadion woont en zijn sociale leven zich rondom het stadion en op de toegangswegen daarnaar toe afspeelt. Voorop staat dat niet het stadionverbod als zodanig in deze kwestie ter discussie staat maar de daarnaast opgelegde boete. Bovendien heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat hij zo dicht bij het stadion woont dat hij daardoor in zijn bewezingsvrijheid op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd. Het opsommen van grote aantallen winkels en bedrijven in de directe omgeving van het stadion maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor familieleden. Het stadionverbod omvat immers geen algeheel verbod voor [appellant] om zich bij het stadion op te houden maar slechts een verbod om dit tijdens een voetbalwedstrijd en korte tijd daarvoor en daarna te doen. Voor het overgrote deel van de tijd wordt [appellant] derhalve door het stadionverbod niet gehinderd.
9. Grief 14.
9.1 In grief 14 wordt betoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft vastgesteld dat [appellant] in de hekken heeft gehangen, met een plastic beker heeft gegooid en een politieagent heeft getrapt. [appellant] betoogt dat de kantonrechter daaraan ten onrechte de conclusie verbindt dat de (eerste) opgelegde sanctie de toets der kritiek kan doorstaan.
9.2 Voor zover de grief is gericht tegen de vaststelling van de feiten faalt zij nu [appellant] ter onderbouwing van deze grief niet veel meer stelt dan dat de kantonrechter 'de plank misslaat.' Voor zover de grief is gericht tegen de genoemde conclusie van de kantonrechter faalt zij ook nu de onderbouwing niet meer geeft dan een verwijzing naar 'het vorenstaande' en de herhaling van door het hof reeds verworpen argumenten. Grief 14 faalt.
10. Grieven 15 t/m 24.
In de grieven 15 t/m 24 wordt in de aanhef telkens een kort citaat uit het bestreden vonnis gegeven. Vervolgens worden de respectievelijke grieven telkens toegelicht in een, soms tot één regel beperkte toelichting met een verwijzing naar 'het vorenstaande' en/of een letterlijke herhaling van het vorenstaande. Daarbij gaat het telkens om door het hof reeds verworpen argumenten. Deze grieven missen daardoor zelfstandige betekenis en delen in het lot van de voorgaande grieven, zodat zij alle falen.
Het incidenteel appel
11. In de enige incidentele grief wordt betoogd dat de kantonrechter ten onrechte de boetes van [appellant] heeft gematigd. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
11.1 Voor matiging op de voet van art. 6:94 BW van een boete is slechts reden indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De rechter zal daarom pas tot matiging overgaan als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.
11.2 Daarbij is van belang dat de onderhavige boete niet een bedrag is naar aanleiding van één aan [appellant] verweten gebeurtenis maar de som van vier afzonderlijke boetes van respectievelijk € 450,--, € 900,--, € 1.500,-- en € 2.000,--. In het totaal derhalve een bedrag van € 4.850,--. De hoogte van de afzonderlijke boetebedragen kan niet als onredelijk worden bestempeld. Dit geldt te meer daar de boetebedragen relatief laag beginnen en telkens hoger worden bij opvolgende gebeurtenissen.
11.3 De strekking van deze boetes is om voetbalgeweld te voorkomen, waarmee getracht wordt een maatschappelijk probleem te beteugelen dat bedreigend is voor de orde en veiligheid van partijen en anderen. De KNVB heeft voorts terecht betoogd dat de omstandigheid dat [appellant] dicht bij het stadion woont geen reden oplevert tot matiging van de boetes. Of de plaats waar [appellant] woont van invloed zou behoren te zijn op de opgelegde stadionverboden, is hier niet aan de orde.
11.4 Dat [appellant] zich bij overtreding van de stadionverboden ´niet vervelend´ heeft gedragen, rechtvaardigt evenmin een matiging van de boete. De afgesproken boete betreft het enkele overtreden van het stadionverbod.
11.5 Het betoog van [appellant] dat de verbalisanten geen hoor en wederhoor zouden hebben toegepast, vindt geen steun in de stellingen van partijen en/of in de stukken. Bovendien had [appellant] de bevindingen in het proces-verbaal, zonodig in appel, kunnen bestrijden, hetgeen hij heeft nagelaten.
11.6 Uit het vorenstaande volgt dat de grief slaagt.
12. Slotsom
Het hof zal alvorens verder te beslissen:
aan de KNVB opdragen te bewijzen dat er op 25 februari 2005 bij het stadion van VVV te Venlo borden waren bevestigd waarop de bezoekers van het stadion werden gewezen op de van toepassing zijnde Standaardvoorwaarden met daarin de regels omtrent stadionverboden en boetes;
[appellant] toelaten tot het leveren van tegenbewijs zoals hiervoor omschreven onder 5.6., inhoudend dat [appellant] op 25 februari 2005, ter gelegenheid van de voetbalwedstrijd VVV – Cambuur, te Venlo door de politie is gedwongen het stadion van VVV in te gaan.
Voor het overige zal het hof iedere beslissing aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
Draagt de KNVB op te bewijzen dat er op 25 februari 2005 bij het stadion van VVV te Venlo borden waren bevestigd waarop de bezoekers van het stadion werden gewezen op de van toepassingzijnde Standaardvoorwaarden met daarin opgenomen de bepaling als bedoeld aan het slot van r.o. 6.2.
Stelt [appellant] in de gelegenheid bij wege van tegenbewijs aannemelijk te maken dat hij op 25 februari 2005, ter gelegenheid van de voetbalwedstrijd
VVV – Cambuur, te Venlo door de politie is gedwongen het stadion van VVV in te gaan;
Laat [appellant] toe tot tegenbewijs tegen het voorshands bewezen feit dat hij de voetbalwedstrijd VVV tegen Cambuur op 25 februari 2005 heeft bijgewoond terwijl hij in het bezit was van een toegangsbewijs;
bepaalt voor zover partijen het (tegen)bewijs zouden willen leveren door middel van getuigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. G. van Rijssen, hiertoe tot raadsheer commissaris benoemd;
ingeval partijen kiezen voor bewijslevering door het horen van getuigen:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 11 januari 2011 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat de advocaten van partijen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.W. Zandbergen en G. van Rijssen, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 december 2010 in bijzijn van de griffier.