ECLI:NL:GHLEE:2010:BO5081

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.238/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en gevolgen voor faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 28 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de verzoeker, die sinds 17 januari 2008 onder deze regeling viel. De rechtbank had eerder op 31 augustus 2010 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de verzoeker zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen en zijn schuldeisers had benadeeld. Dit was het gevolg van zijn ontslag op staande voet, omdat hij zonder toestemming benzine had getankt met de tankpas van zijn werkgever. Het hof oordeelde dat de verzoeker onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn werk te behouden, wat leidde tot een lagere boedelafdracht en benadeling van zijn schuldeisers. Het hof bevestigde dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was op basis van de Faillissementswet, en dat er geen aanleiding was om de regeling te verlengen. De verzoeker had ook zijn informatieverplichting geschonden door zijn ontslag niet tijdig te melden aan de bewindvoerder. Het hof concludeerde dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor verlenging van de schuldsaneringsregeling en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de verzoeker in staat van faillissement verkeert zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 oktober 2010
Zaaknummer 200.073.238
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat mr. M. Talens, kantoorhoudende te Heerenveen.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 31 augustus 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden de sinds 17 januari 2008 ten aanzien van [verzoeker] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd en voorts verstaan dat hij - zodra voormeld vonnis in kracht van gewijsde is gegaan - van rechtswege in staat van faillissement verkeert met benoeming van mr. J. Smit tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. E.J. Rotshuizen, advocaat te Leeuwarden, tot curator.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 7 september 2010, heeft [verzoeker] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende:
- vast te stellen dat hij weliswaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, doch dat in plaats van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en voorts wordt verlengd voor de duur van een jaar, derhalve tot 17 januari 2012;
- te bepalen dat [verzoeker] derhalve niet van rechtswege in staat van faillissement verkeert;
- vast te stellen het bedrag van het salaris van de bewindvoerder op € 914,93 inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting;
- te bepalen dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ter hoogte van € 65,-, voor zover mogelijk, ten laste van de boedel komen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 20 oktober 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat, en de bewindvoerder, J. Oldenbroek.
De beoordeling
Inleiding
1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en e van de Faillissementswet (hierna: Fw). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker] de schuldeisers benadeeld, aangezien zijn ontslag op staande voet wegens het feit dat hij tweemaal zonder toestemming benzine heeft getankt met een tankpas van zijn werkgever, ertoe heeft geleid dat hij thans een lager inkomen heeft, waardoor hij zijn verplichting tot boedelafdracht niet naar behoren is nagekomen. De dalende afdracht heeft naar het oordeel van de rechtbank tot benadeling van schuldeisers geleid. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat [verzoeker] zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen, aangezien hij – ondanks dat hij diverse malen contact heeft gehad met de bewindvoerder – de bewindvoerder niet op de hoogte heeft gesteld van zijn ontslag. De rechtbank ziet geen termen om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verlengen, aangezien [verzoeker] de ontstane boedelbenadeling niet meer kan herstellen. Omdat [verzoeker] nu als uitkeringsgerechtigde aan de boedel afdraagt en er geen aanwijzingen zijn dat hij op korte termijn een betaalde dienstbetrekking heeft, valt naar het oordeel van de rechtbank niet te verwachten dat de draagkracht van [verzoeker] zal kunnen worden hersteld.
2. [verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel van het hof
3. Op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c en e, Fw kan de schuldsaneringsregeling worden beëindigd indien de schuldenaar een of meer van zijn verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien niet naar behoren nakomt en wanneer hij tracht zijn schuldeisers te benadelen. Het hof dient daarom te onderzoeken of ten aanzien van [verzoeker] van een van de genoemde beëindigingsgronden sprake is.
4. Uit de stukken is gebleken dat [verzoeker] op staande voet, te weten per 25 mei 2010, door zijn werkgever is ontslagen, omdat hij tweemaal zonder toestemming benzine heeft getankt voor zichzelf met de tankpas van zijn werkgever. Hij heeft zijn ontslag niet aangevochten. [verzoeker] ontvangt vanaf juli 2010 een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. Omdat [verzoeker] valt te verwijten dat hij is ontslagen, is hem door de gemeente over de maand juni 2010 geen uitkering toegekend. Als gevolg van zijn inkomensvermindering draagt [verzoeker] thans een lager bedrag af aan de boedel dan in de periode dat hij een dienstbetrekking had.
5. Naar het oordeel van het hof is de omstandigheid dat [verzoeker] op staande voet is ontslagen wegens diefstal op zichzelf reeds voldoende om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. [verzoeker] heeft zich immers niet tot het uiterste ingespannen om zijn werk te behouden hetgeen tot benadeling van zijn schuldeisers heeft geleid. Bovendien zijn de gedragingen van [verzoeker], te weten het zonder toestemming voor privédoeleinden gebruiken van de tankpas van zijn werkgever, naar hun aard niet verenigbaar met de doelstellingen van de schuldsaneringregeling. Bovendien heeft hij daarmee het risico aanvaard dat hij zijn dienstbetrekking kwijtraakt en minder inkomsten aan de boedel kan afdragen, waardoor zijn schuldeisers worden benadeeld, welk risico zich ook heeft gerealiseerd.
6. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] tot nu toe nog geen andere dienstbetrekking heeft. Hoewel ter zitting naar voren is gekomen dat hij enkele pogingen onderneemt om een nieuwe betaalde baan te vinden, is niet aannemelijk geworden dat hij zich hiervoor tot het uiterste heeft ingespannen. Weliswaar heeft [verzoeker] aangevoerd dat de boedelbenadeling relatief beperkt is, maar het hof is van oordeel dat dit geen omstandigheid is die een ander oordeel rechtvaardigt.
7. Ook het feit dat zijn echtgenote, met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, zal worden getroffen door zijn faillissement, terwijl ten aanzien van haar de toepassing van de schuldsaneringsregeling vermoedelijk zal eindigen per 17 januari 2011, maakt het oordeel van het hof niet anders. Indien tussen echtgenoten ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, een gemeenschap van goederen bestaat, dient ten aanzien van ieder individueel te worden bezien of voldoende aanleiding bestaat tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Dat zijn echtgenote wordt getroffen door het faillissement van [verzoeker] is inherent aan de omstandigheid dat zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
8. Daarnaast is het hof van oordeel dat [verzoeker] zijn informatieverplichting heeft geschonden. Hoewel hij na zijn ontslag diverse malen contact heeft gehad met de bewindvoerder, heeft hij zijn ontslag niet gemeld. De bewindvoerder is van het ontslag van [verzoeker] op de hoogte gesteld door de gemeente Boarnsterhim, bij welke instantie [verzoeker] een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft ingediend. Met het oog op een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling had het op de weg van [verzoeker] gelegen de bewindvoerder deze relevante informatie uit eigen beweging op de hoogte te stellen.
9. [verzoeker] heeft verzocht de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen om hem de kans te geven de achterstand in de boedelafdracht in te lopen, maar gelet op het vorenstaande ziet het hof hiervoor geen aanleiding.
10. Nu vast staat dat [verzoeker] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en niet is gebleken van omstandigheden die tot een andere oordeel zouden moeten leiden, is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem dient te worden beëindigd.
11. Het hof acht aannemelijk dat er na aftrek van boedelkosten voldoende baten zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Daarom zal het vonnis waarvan beroep - in het licht van artikel 350, vijfde lid, Fw - ook worden bekrachtigd voor zover de rechtbank heeft verstaan dat [verzoeker] in staat van faillissement zal verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door mrs. H. de Hek, voorzitter, G.M. van der Meer en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 oktober 2010 in het bijzijn van de griffier.