ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3822

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.612/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting elektriciteitsvoorziening na ontdekking hennepplantage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de Stichting Bangewheer. De zaak is ontstaan na de ontdekking van een hennepplantage in een schuur op het terrein dat door [appellant] werd gehuurd van de stichting. Na deze ontdekking heeft de stichting de elektriciteitsvoorziening naar de woonwagen van [appellant] afgesloten. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen op 21 mei 2010 de vordering van [appellant] tot heraansluiting van de elektriciteit afgewezen.

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld en vordert dat de stichting wordt verplicht om de elektriciteit binnen één dag na betekening van het arrest weer aan te sluiten, op straffe van een dwangsom. Het hof heeft de feiten vastgesteld en is van oordeel dat [appellant] als huurder aansprakelijk is voor de gedragingen van derden die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken. Het hof overweegt dat [appellant] op de hoogte had moeten zijn van de activiteiten van de onderhuurder, die hij had aangeduid als “Peter”.

Het hof concludeert dat de stichting de elektriciteitsvoorziening terecht heeft afgesloten, gezien de ernstige verdenking van illegale activiteiten op het gehuurde terrein. De vordering van [appellant] wordt afgewezen en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. [Appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 november 2010
Zaaknummer 200.068.612/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te Groningen,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. N. Hollander, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Stichting Bangewheer,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 21 mei 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 juni 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de stichting tegen de zitting van 22 juni 2010.
De grieven staan in de dagvaarding in hoger beroep. De conclusie van deze dagvaarding luidt:
"te vernietigen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen, sector civiel, van 21 mei 2010, tussen partijen onder zaaknummer 117679/KG ZA 10-148 gewezen, en, opnieuw rechtdoende, doende wat de voorzieningenrechter in eerste aanleg had behoren te doen, alsnog bij arrest, bij wege van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:
1.
Gedaagde te gebieden om, binnen een termijn van één dag na betekening van het door het gerechtshof in dezen te wijzen arrest, ervoor zorg te dragen dat het door appellant van geïntimeerde gehuurde deel van het perceel aan de [adres], althans de caravan van appellant die op dat perceel grond staat, weer aangesloten is op de electriciteitsvoorzieningen van het perceel aan de [adres], en dat aldus appellant binnen die termijn weer electriciteit geleverd krijgt van geïntimeerde, op dezelfde wijze als dat ook voor 3 maart 2010 het geval was, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom aan appellant van € 1.000,00 althans van een door het gerechtshof in goede justitie vast te stellen bedrag, per dag op gedeelte daarvan dat geïntimeerde in gebreke blijft om aan dit arrest te voldoen;
2.
Gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties waaronder begrepen een bedrag aan salaris van advocaat."
Bij memorie van antwoord is door de stichting, onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen van 21 mei 2010 tussen partijen gewezen, desnoods onder verbetering en aanvulling van gronden, te bevestigen, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.3) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Deze feiten komen, aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep (als gesteld en niet weersproken) als vaststaand kunnen worden aangemerkt, op het volgende neer:
- [appellant] huurt van de stichting een kavel op het terrein wat door de stichting wordt gehuurd van de gemeente Groningen. Blijkens een tussen [appellant] en de stichting in dat verband gesloten overeenkomst, welke op 3 november 1995 is getekend, stemt [appellant] in met het huurcontract dat de stichting ten aanzien van bedoeld terrein heeft gesloten met de gemeente Groningen en met het door de stichting opgestelde huishoudelijk reglement.
- Artikel 12 van de tussen de gemeente Groningen en de stichting gesloten huurovereenkomst bepaalt dat zonder toestemming van de gemeente de op het terrein te stichten opstallen en/of woonwagens niet aan derden in gebruik mogen worden gegeven of onderverhuurd.
- [appellant] heeft op de door hem gehuurde kavel een woonwagen geplaatst en tevens een tweetal schuren. Op de door [appellant] gehuurde kavel zijn voorzieningen aanwezig die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven zijn aangesloten. De levering van elektriciteit vindt plaats via de stichting.
- De aan [appellant] geleverde elektriciteit wordt geregistreerd door een meter.
- Een bestuurder van de stichting heeft op enig moment geconstateerd dat in een van de schuren op de kavel van [appellant] elektriciteit buiten de meter om werd gebruikt en dat daartoe een tijdschakelaar en een verdeelstation was geplaatst (productie 14 bij memorie van antwoord).
- De betreffende bestuurder heeft [appellant] aangesproken op hetgeen hij had geconstateerd. Hij heeft daarbij aangegeven dat het gebruik van een tijdschakelaar op het bestaan van een hennepplantage zou kunnen duiden. [appellant] heeft daarop aangegeven van hennep geen verstand te hebben, alsmede dat hij in de schuur slechts een lampje had hangen die hij niet eens nodig had. Hij heeft vervolgens de stekker van de elektriciteitsaansluiting naar de schuur uit de tijdschakelaar getrokken.
- Een uur nadien heeft de betreffende bestuurder geconstateerd dat de stroomvoorziening naar de schuur weer was aangesloten. De bestuurder heeft vervolgens de politie gebeld, welke een week later (op 3 maart 2010) een inval heeft gedaan en heeft ontdekt dat in de betreffende schuur een hennepplantage aanwezig was en heeft de zes in de schuur aangetroffen warmtelampen en de tijdschakelaar in beslag genomen.
- Een bestuurder van de stichting heeft enkele dagen na de inval door de politie geconstateerd dat de tijdschakelaar was vervangen door een stekkerdoos, zodat de schuur weer werd voorzien van stroom buiten de meter om.
- De stichting heeft vervolgens de electriciteitsvoorziening naar de kavel van [appellant] afgesloten.
- De stichting heeft een bodemprocedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt, waarin de ontbinding van de huurovereenkomst wordt gevorderd.
2. Het hof tekent bij de vaststaande feiten nog aan dat [appellant] ter gelegenheid van het schriftelijk pleidooi het door de stichting bij memorie van antwoord onder 15 en 18 gestelde weliswaar heeft betwist, maar nu deze betwisting geheel ongemotiveerd is, terwijl in bedoelde overwegingen van de stichting de eigen waarneming door een van de bestuursleden van de stichting centraal staat, gaat het hof daaraan voorbij.
3. De door [appellant] gevorderde voorziening (aansluiting op de elektriciteitsvoorziening op straffe van een dwangsom) is door de voorzieningenrechter afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
4. Blijkens de grieven en de daarop gegeven toelichting wenst [appellant] het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen, zodat het hof de grieven gezamenlijk zal behandelen.
5. [appellant] stelt dat hij ten onrechte door de stichting van de elektriciteit is afgesloten nu hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het aftappen van stroom voor de hennepplantage, omdat hij het betreffende deel van de schuur ongeveer twee maanden voor de inval van de politie heeft verhuurd aan een derde, door hem aangeduid als “Peter”. In zijn verhoor door de politie heeft hij, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal (productie 4 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg), aangegeven dat die Peter een man is van ongeveer 30 jaar die één keer per week of in de veertien dagen, dan wel één keer per maand langskwam en zou hebben aangegeven dat hij in het betreffende deel van de schuur een pony en Brahma kippen zou houden en lampen gebruikte voor de kuikens. [appellant] heeft verder gesteld dat hij vanuit zijn woonwagen geen zicht heeft op de betreffende schuur en niet van de aanwezigheid van de hennepplantage op de hoogte was.
6. Het hof stelt voorop dat [appellant] als huurder jegens de stichting op gelijke wijze als voor eigen gedragingen, aansprakelijk is voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop bevinden (artikel 7: 214 BW). Daarbij is beslissend of [appellant] zich als huurder, in het licht van de gedragingen van de derde, zelf niet heeft gedragen als een goed huurder. Bij de beoordeling dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er voldoende verband bestond tussen die gedraging en het gebruik van het gehuurde. Daarvan kan in elk geval sprake zijn indien de huurder van die gedragingen op de hoogte was of daarmee ernstig rekening had te houden (zie HR 22 juni 2007, LJN: AZ8743).
7. Het hof is van oordeel dat het verhaal van [appellant] omtrent de verhuur aan ene Peter niet erg geloofwaardig overkomt nu [appellant] over deze onderhuurder wel erg weinig gegevens weet te verstrekken en het bovendien onwaarschijnlijk voorkomt dat iemand die dieren houdt slechts één keer per week of per veertien dagen langskomt en kuikens verwarmt via een op een tijdschakelaar aangesloten lamp.
Indien echter van de juistheid van het betoog van [appellant] wordt uitgegaan, is het hof van oordeel dat [appellant] er ernstig rekening mee had moeten houden dat die Peter in de schuur andere activiteiten ontplooide dan het houden van een pony en kippen/kuikens. Het verzorgen van dieren vergt immers een veel grotere frequentie van bezoek dan als door [appellant] is aangegeven, terwijl [appellant] in ieder geval, na door een bestuurder van de stichting te zijn aangesproken op het aftappen van stroom buiten de meter om, ernstig rekening had moeten houden met de aanwezigheid van een hennepplantage. De betrokken bestuurder heeft het daar immers expliciet over gehad.
Daar komt nog bij dat [appellant] niet zonder toestemming van de stichting c.q. de gemeente Groningen tot onderhuur had mogen overgaan.
8. Waar krachtens vaste rechtspraak van dit hof het exploiteren van een hennepkwekerij en het in verband daarmee illegaal aftappen van stroom, in verband met het daaraan in de regel verbonden brandgevaar, in het algemeen een ontruiming van het gehuurde en (in een bodemprocedure) de ontbinding van een huurovereenkomst rechtvaardigt, oordeelt het hof de minder vergaande maatregel van de stichting voorshands onder de gegeven omstandigheden toelaatbaar, ook al wordt [appellant] daardoor in zijn huurgenot geschaad.
9. De gevorderde voorziening is derhalve terecht geweigerd zodat de grieven vruchteloos zijn voorgesteld.
Slotsom
10. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (salaris advocaat: 2 punten tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 21 mei 2010, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de stichting begroot op € 314,-- aan verschotten en op € 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, J.H. Kuiper en M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 november 2010 in bijzijn van de griffier.