ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3744

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.782/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van geldvordering in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een geldvordering in kort geding die door de appellant was ingesteld. De appellant, een makelaar, had zijn onderneming grotendeels verkocht aan de geïntimeerde en vorderde betaling van de restantkoopsom. De overeenkomst was schriftelijk vastgelegd op 4 december 2007, waarbij de koopprijs € 15.000,-- bedroeg, plus een goodwillvergoeding per verkochte woning. De appellant stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de betaling, omdat hij door zijn ontslag zonder inkomen zat. Echter, het hof oordeelde dat er een tijdsverloop van anderhalf jaar was tussen het afwijzend vonnis in eerste aanleg en de indiening van de memorie van grieven, zonder dat de appellant een verklaring gaf voor deze vertraging. Het hof vond dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat er nog sprake was van een spoedeisend belang, vooral gezien het feit dat er in de tussentijd ook een bodemprocedure had kunnen worden gestart. Hierdoor werd de vordering afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met veroordeling van de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 november 2010
Zaaknummer 200.023.782/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B. Korvemaker, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Kneppel, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 10 december 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 januari 2009 (hersteld bij exploot van 28 januari 2009) is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 10 februari 2009.
De conclusie van de memorie van grieven d.d. 8 juni 2010, waarbij één productie is overgelegd, luidt:
"te vernietigen het vonnis, door de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Leeuwarden in kort geding gewezen op 10 december 2008 onder zaak-/rolnummer 92748 / KG ZA 08-369 tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde, en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
1. geïntimeerde te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest - tegen behoorlijk bewijs van kwijting - aan appellant te betalen het bedrag van € 13.795,--;
2. geïntimeerde te veroordelen tot terugbetaling aan appellant van al hetgeen appellant aan geïntimeerde heeft voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot aan de dag van gehele terugbetaling;
3. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord d.d. 3 augustus 2010 is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis, gewezen door de Voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden op 10 december 2008, onder zaak-/rolnummer 92748 KG ZA 08-369 (zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden) te bekrachtigen, zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.10) van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Het hof zal die feiten, voor zover voor de beoordeling van de vordering in hoger beroep relevant, hierna samenvatten, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden.
1.1. Beide partijen hebben in de vorm van een eenmanszaak een makelaardij gedreven. [appellant] heeft zijn onderneming grotendeels aan [geïntimeerde] verkocht.
1.2. De overeenkomst is schriftelijk vastgelegd op 4 december 2007. De koopprijs bedroeg € 15.000,-- plus een goodwillvergoeding van € 1.200,-- per verkochte woning van de aan [geïntimeerde] overgedragen portefeuille, voor zover staande op een aan de overeenkomst gehechte bijlage. Voorts zou [appellant] voor onbepaalde tijd, tot aan zijn pensioen, in dienst treden bij [geïntimeerde]. In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is een relatiebeding opgenomen.
1.3. [appellant] is met toestemming van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen, door [geïntimeerde] ontslagen per 1 september 2008.
1.4. [appellant] is daarna weer een makelaardij begonnen in Dokkum, waarbij hij ook een aantal panden te koop bood die reeds in de aan [geïntimeerde] overgedragen portefeuille zaten.
1.5. [appellant] heeft gesteld dat hij onregelmatig ontslagen is en is bij de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, een procedure begonnen tot verkrijging van een vergoeding op die grond, waarbij hij stelde dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigende op zijn pensioengerechtigde leeftijd. Hij heeft aanspraak gemaakt op het resterende loon tot zijn pensioendatum, hetgeen door hem werd berekend op ruim € 370.000,--.
1.6. Bij vonnis van 7 juni 2009 heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen.
De kantonrechter heeft ook de reconventionele vordering van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding wegens overtreding van het relatiebeding afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [appellant] geappelleerd en heeft [geïntimeerde] incidenteel appel ingesteld.
Het vonnis in eerste aanleg
2. [appellant] heeft aanspraak gemaakt op betaling van de restantkoopsom uit de koopovereenkomst, stellende dat hij op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg een spoedeisend belang had bij betaling van de koopsom voor zijn onderneming, omdat hij door het ontslag zonder vaste bron van inkomen zat, terwijl zijn nieuwe makelaardij, gelet op de economische crisis, weinig soelaas bood.
2.1. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen
Het spoedeisend belang
3. Nu het in casu gaat om een geldvordering in kortgeding staat voorop dat bij de vraag of plaats is voor toewijzing van die vordering de rechter (ook in appel) niet alleen zal dienen te onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook – kort gezegd – of een spoedeisend belang (nog) bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken (vgl. HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602).
4. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven voor het spoedeisend belang verwezen naar de inleidende dagvaarding. [geïntimeerde] heeft het spoedeisend belang in twijfel getrokken, en daarbij gewezen op de lange duur tussen het aangevochten vonnis in kort geding en de memorie van grieven.
5. Het hof oordeelt dat het tijdsverloop van 1,5 jaar tussen het vonnis in kort geding waarbij de vordering is afgewezen en de datum van indiening van de memorie van grieven inderdaad zeer in het oog springt. Van [appellant] had tenminste mogen worden verwacht dat hij aan dit lange tijdsbestek enige aandacht had besteed, doch elke uitleg ontbreekt. In plaats daarvan is volstaan met een verwijzing naar de omschrijving van het spoedeisend belang in de inleidende dagvaarding.
Het hof acht dit onder deze omstandigheden onvoldoende. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [appellant] eerst de uitslag van de kantongerechtprocedure over de arbeidsovereenkomst wilde afwachten, kan daarin geen rechtvaardiging worden gevonden voor deze lange periode van stilzitten, nu tussen het vonnis van de kantonrechter d.d. 7 juni 2009 en de datum van indiening van de memorie van grieven ook nog altijd 12 maanden liggen.
6. Het hof acht dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang. [geïntimeerde] heeft er terecht opgewezen dat in de verstreken periode sedert het aangevochten vonnis ook een bodemprocedure had kunnen zijn opgestart waarin normaliter inmiddels ook al een (eerste) vonnis zou zijn gewezen.
7. Het hof zal dan ook, wegens het ontbreken van spoedeisend belang, de vordering afwijzen. Dat betekent dat de behandeling van de grieven, wegens gebrek aan belang daarbij, verder achterwege zal blijven.
De slotsom
8. Het hof zal het vonnis waarvan beroep, zij het op andere gronden, bekrachtigen en [appellant], als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten op het hoger beroep gevallen veroordelen, voor wat het geliquideerd salaris van de advocaat betreft te begroten op 1 punt naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 414,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, J.H. Kuiper en R.A. Zuidema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 november 2010 in bijzijn van de griffier.