met betrekking tot de grief
4.1 De grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in het eindvonnis van 8 januari 2008 dat [appellant] er niet in is geslaagd te bewijzen dat tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] alleen de gewerkte uren uitbetaald zou krijgen, zodat in hoger beroep niet meer ter discussie staat of het ontslag op staande voet al dan niet terecht is gegeven.
4.2 Nu geen grief is gericht tegen het tussenvonnis van 22 maart 2007, gaat het hof voorshands uit van de juistheid van de bij dat vonnis gegeven bewijsopdracht.
4.3 [appellant] is het niet eens met de manier waarop de kantonrechter het door hem aangedragen bewijs heeft gewaardeerd. De grief richt zich met name tegen de overweging van de kantonrechter, zoals weergegeven in het vonnis van 8 januari 2008, dat hij, [appellant], "geen bewijs van enige betekenis heeft kunnen verschaffen, zodat ook de verklaring van hemzelf als partijgetuige niet tot aanvulling van dat onvolledig bewijs kan strekken, voor zover althans zijn eigen verklaring niet reeds is ontkracht door de verklaringen van eiser (= [geïntimeerde], hof) als partijgetuige en zijn broer in contra-enquête".
4.4 Volgens de toelichting op de grief heeft de kantonrechter ten onrechte geen waarde gehecht aan de bij conclusie van antwoord overgelegde salarisspecificaties waaruit de door [geïntimeerde] in de perioden 6, 7 en 8 gewerkte uren blijken, te weten respectievelijk 144, 160 en 21. De verklaring van getuige [getuige]n (hierna: [getuige]) onderstreept volgens [appellant] voorts dat was afgesproken dat enkel de gewerkte uren zouden worden betaald. De verklaring van [getuige] stemt volgens [appellant] overeen met zijn eigen verklaring, inhoudende dat aan [geïntimeerde] bij zijn sollicitatiegesprek duidelijk te verstaan is gegeven dat hij alleen gewerkte uren uitbetaald zou krijgen en dat [geïntimeerde] daarmee akkoord is gegaan.
4.5 Het hof stelt voorop dat de verklaring van [appellant] als partijgetuige omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Volgens HR 31 maart 1995 (NJ 1997, 592) geldt de beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige alleen dan niet, als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.
4.6 Van voldoende aanvullend bewijs in voormelde zin is in dit geval echter geen sprake. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat hij niet aanwezig is geweest bij enig gesprek tussen [geïntimeerde] en [appellant] waarbij de afspraak over het enkel uitbetalen van gewerkte uren aan de orde zou zijn geweest. Anders dan waar de toelichting op de grief vanuit lijkt te gaan, heeft [getuige] in het geheel niets verklaard over de beweerdelijke afspraak tussen [geïntimeerde] en [appellant]. [getuige] heeft enkel aangegeven dat tussen hem en [appellant] wél de afspraak gold dat enkel de gewerkte uren zouden worden uitbetaald en dat hij dacht dat dit ook voor [geïntimeerde] (en Dogger) zou gelden. Dit niet op enige waarneming gebaseerde vermoeden van [getuige], is echter geen aanvullend bewijs dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat het de verklaring van [appellant] als partijgetuige voldoende geloofwaardig maakt. Ook in de salarisspecificaties van de perioden 6, 7 en 8 en de daarmee corresponderende betalingsbewijzen, die zich onder de gedingstukken bevinden, is dergelijk bewijs -anders dan [appellant] meent- niet te vinden. Uit voormelde specificaties blijkt dat [geïntimeerde] in ieder geval vanaf de aanvang van zijn dienstverband op 25 mei 2005 tot het einde van periode 7 op 17 juli 2005 fulltime heeft gewerkt. Dat [appellant] over periode 8 een lager aantal uren heeft uitbetaald, zegt niets over de vraag wat partijen bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst hebben afgesproken, nog daargelaten dat [geïntimeerde] heeft aangegeven dat de afwijkende betaling hem is ontgaan.
4.7 Het hof onderschrijft dan ook het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] er niet in is geslaagd het bij tussenvonnis van 22 maart 2007 opgedragen bewijs te leveren. In deze procedure heeft [appellant] eveneens bewijs aangeboden, maar dit bewijsaanbod voldoet niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen van specificatie. Nu de grief geen doel treft, hoeft de vraag of de bewijsopdracht juist is verstrekt geen verdere beantwoording.
4.8 De conclusie van het hof luidt derhalve dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, voor wat het geliquideerde salaris van de advocaat betreft te begroten op 1 punt naar tarief I.