Arrest d.d. 12 oktober 2010
Zaaknummer 200.064.434/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. L. de Leon, kantoorhoudende te Utrecht,
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
toevoeging aangevraagd,
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. D. Jakobs, kantoorhoudende te Emmen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de kort geding vonnissen uitgesproken 3 februari 2010 (verstekvonnis) en op 25 maart 2010 (vonnis na verzet) door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 21 april 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 11 mei 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, -voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- het door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen onder zaak- en rolnummer 77214/KG ZA 09-289 bij verstek uitgesproken vonnis en het onder zaak- en rolnummer 78390/KG ZA 10-65 in verzet gewezen vonnis in kort geding van 25 maart 2010 zal vernietigen en geïntimeerden niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze af te wijzen, zulks bij arrest -voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en geïntimeerden te veroordelen om al hetgeen appellant aan geïntimeerden heeft voldaan of zal hebben ter uitvoering van de gewezen vonnissen aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling, en geïntimeerden te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, zulks bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden], onder overlegging van een productie, verweer gevoerd met als conclusie:
"tot afqijzing of niet-ontvankelijk verklaring van appellant, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben [geïntimeerden] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep:
1. [appellant] heeft zowel hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis van 3 februari 2010 als tegen het vervolgens na verzet gewezen vonnis van 25 maart 2010.
Tegen het verstekvonnis als zodanig staat het rechtsmiddel van hoger beroep niet open. Het hof verstaat het appel aldus dat het zich richt tegen het na verzet gewezen vonnis, waarbij het verstekvonnis is bekrachtigd, en beoogt die bekrachtiging aan te tasten en het verstekvonnis alsnog te doen vernietigen.
2. Als gesteld en erkend, dan wel niet voldoende betwist alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, staat tussen partijen voorshands het volgende genoegzaam vast:
- Tussen [geïntimeerde] en [partner van appellant], de partner van [appellant] heeft een vriendschappelijke relatie bestaan. [geïntimeerde] heeft van [partner van appellant] een hond cadeau gekregen.
- [geïntimeerde] en [partner van appellant] zijn in januari 2008 gebrouilleerd geraakt.
- Tussen [partner van geïnitmeerde] (de partner van [geïntimeerde]) en [appellant] is op 3 september 2008 een discussie ontstaan over vorenbedoelde hond, welke door [partner van geïnitmeerde] is beëindigd met de mededeling dat [appellant] maar contact met [geïntimeerde] moest zoeken.
- Op 4 september 2008 heeft [appellant] een telefoongesprek met [geïntimeerde] gevoerd. [geïntimeerde] heeft daarbij aangegeven dat [appellant] in haar woning niet meer welkom was, maar dat zij wel bereid was naar [appellant] toe te komen.
- Enkele uren daarna verscheen [appellant] bij [geïntimeerde] aan de deur en wilde de hond meenemen. Tussen [appellant] enerzijds en [partner van geïnitmeerde] en [geïntimeerde] anderzijds is toen een handgemeen ontstaan. [geïntimeerden] hebben daarvan aangifte gedaan. [appellant] is vervolgens ter zake van mishandeling door de rechter veroordeeld.
- In december 2009 zijn er in, aan en om de woning van [geïntimeerden] vernielingen aangericht. [geïntimeerde] en [partner van geïnitmeerde] hebben aangifte gedaan van poging tot moord/doodslag, (poging tot) zware mishandeling c.q. openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg, bedreiging, diefstal (van de hond) en huisvredebreuk, een en ander beweerdelijk gepleegd door [appellant] en [naam].
3. [appellant] heeft aan het slot van zijn memorie van grieven d.d. 8 juni 2010 aangegeven dat hij inmiddels door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Assen is veroordeeld, maar dat hij het met dat vonnis niet eens is en daartegen in hoger beroep is gegaan. [geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord een uitspraak van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen d.d. 2 april 2010 betreffende [appellant] als productie overgelegd en zich bij hun reactie op de door [appellant] opgeworpen grieven inhoudelijk op dat vonnis beroepen.
Bij bedoeld vonnis is [appellant] onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren (met aftrek van voorarrest) ter zake van "diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", gepleegd op 5 december 2009.
Het hof gaat er, mede in het licht van hetgeen [appellant] overigens in de memorie van grieven ter toelichting heeft aangevoerd, vanuit dat het door [geïntimeerden] overgelegde vonnis het vonnis is waarop [appellant] in zijn memorie van grieven doelt en waarvan hij - kennelijk abusievelijk - aangeeft dat het om een vonnis van de rechtbank Assen gaat.
4. De voorzieningenrechter heeft de door [geïntimeerden] aan de gevorderde voorzieningen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voorshands als vaststaand aangenomen, daarbij overwegende dat [appellant] ten aanzien van het gebeurde op 5 december 2009 in voorlopige hechtenis zat. Vervolgens is geoordeeld dat [appellant] zich jegens [geïntimeerden] stelselmatig zodanig gedraagt dat het gevorderde contact- en straatverbod c.a. voor toewijzing in aanmerking komt.
5. Anders dan uit de formulering van enkele grieven zou kunnen worden opgemaakt, blijkt uit de op de grieven gegeven toelichting dat [appellant] in hoger beroep zijn pijlen met name richt op het gebeurde op 5 december 2009 en de gevolgtrekkingen die de voorzieningenrechter ter zake heeft gemaakt op grond van het feit dat [appellant] dienaangaande in voorlopige hechtenis was genomen in afwachting van de behandeling van de strafzaak. [appellant] geeft een lezing van het gebeuren op 5 december 2009 die haaks staat op hetgeen [geïntimeerde] en [partner van geïnitmeerde] dienaangaande, bij het doen van aangifte, hebben verklaard en ook in deze procedure als standpunt hebben ingenomen. Daarnaast maakt [appellant] bezwaar tegen de wijze waarop de hem opgelegde verboden zijn geformuleerd.
6. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
7. Zoals blijkt uit het door [geïntimeerden] overgelegde strafvonnis van de rechtbank Groningen, heeft de rechtbank het betoog van [appellant] grotendeels verworpen en de lezing van [geïntimeerde] en [partner van geïnitmeerde], welke op onderdelen wordt ondersteund door getuigenverklaringen, in grote lijnen tot de hare gemaakt en is zij op basis daarvan tot de bewezenverklaring gekomen als hiervoor is aangegeven.
8. Alhoewel dit vonnis van de strafrechter niet in kracht van gewijsde is gegaan ([appellant] stelt immer onweersproken hoger beroep te hebben aangetekend) en bedoeld vonnis dus niet de dwingende bewijskracht toekomt als bedoeld in artikel 161 Rv, is dit vonnis voldoende basis om in deze kort geding procedure tot het oordeel te komen dat voorshands van de juistheid van de lezing van [geïntimeerde] en [partner van geïnitmeerde] omtrent het gebeurde op 5 december 2009 moet worden uitgegaan, zodat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] zich stelselmatig zodanig jegens [geïntimeerde] en [partner van geïnitmeerde] gedraagt dat het in beginsel gerechtvaardigd was en is de gevorderde voorzieningen toe te wijzen.
9. [appellant] betoogt dat het verbod om ook via derden contact met [geïntimeerde] en of [partner van geïnitmeerde] te zoeken, te ver gaat. Het hof deelt die mening en zal het verbod in die zin nuanceren dat wel contact met [geïntimeerde] en/of [partner van geïnitmeerde] mag worden gezocht door tussenkomst van een voor [appellant] optredende advocaat.
10. [appellant] is verder van mening dat ook het verbod om zich gedurende twee jaren op te houden in een straal van 200 meter rondom [geïntimeerde] en/of [partner van geïnitmeerde] ook te ver gaat en niet wel uitvoerbaar is. [appellant] kan immers niet bepalen waar [geïntimeerde] en/of [partner van geïnitmeerde] heengaan en zal vaak ook niet weten waar [geïntimeerde] en/of [partner van geïnitmeerde] zich bevinden. Ook op dit punt is het hof het met [appellant] eens. Het verbod zal derhalve worden beperkt tot een straal van 200 meter rond de woning van [geïntimeerde] en/of [partner van geïnitmeerde]. Een verdere uitbreiding van het verbod is te onbepaald en levert enkel handhavings- en executieproblemen op.
Slotsom
11. De grieven treffen ten dele doel. Het vonnis van 25 maart 2010 zal voor wat betreft het dictum onder 1 (voor zover het [appellant] betreft) worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof het verstekvonnis van 3 februari 2010 alsnog vernietigen voor wat betreft de eerste twee aan [appellant] opgelegde verboden en in zoverre zal opnieuw recht doen als hiervoor aangegeven. Voor het overige dienen de vonnissen te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als ook in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 25 maart 2010 voor wat betreft het dictum onder 1;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
vernietigt het vonnis op 3 februari 2010 tussen partijen gewezen verstekvonnis voor wat betreft het dictum onder 1 en 2 echter enkel voor zover het [appellant] betreft:
en wat dat betreft opnieuw rechtdoende:
verbiedt [appellant] om, voor de duur van twee jaar na betekening van dit arrest, op enigerlei wijze zelf dan wel via derden - door een persoonlijk, fysiek contact, dan wel per brief, telefoon, sms-bericht, fax of ander middel van communicatie - contact op te nemen met [geïntimeerde] en/of [partner van geïnitmeerde], zulks anders dan via een door [appellant] ingeschakelde advocaat;
verbiedt [appellant] om, voor de duur van twee jaar na betekening van dit arrest, zich persoonlijk op te houden binnen een straal van 200 meter rondom de woning van [geïntimeerde] en/of [partner van geïnitmeerde], staande en gelegen aan de [adres];
bekrachtigt het vonnis van 3 februari 2010 voor het overige;
bekrachtigt eveneens het vonnis van 25 maart 2010 voor wat betreft het dictum onder 2 (kostenveroordeling);
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 314,-- aan verschotten en op € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 235,50 aan verschotten en € 894,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, J.M. Rowel- van der Linde en
J.H. Kuiper, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 12 oktober 2010 in bijzijn van de griffier.