ECLI:NL:GHLEE:2010:BO0504

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.021.417/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdige levering onroerende zaak en gevolgen voor boete en dwaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een geschil over de niet tijdige levering van een onroerende zaak. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.S. van der Spek, had in eerste aanleg verloren van de geïntimeerden, die gezamenlijk optraden en werden bijgestaan door mr. H.A. de Boer. De appellant stelde dat de geïntimeerden tijdens een bespreking op 6 augustus 2007 hadden aangegeven dat de sommatie die zij aan hem zouden sturen enkel bedoeld was om zijn positie jegens Rimag te versterken. Het hof had eerder, op 23 maart 2010, de appellant toegelaten om dit te bewijzen. Tijdens de getuigenverhoren op 10 juni en 17 augustus 2010 werd echter duidelijk dat geen van de getuigen kon bevestigen dat er een dergelijke mededeling was gedaan. De getuigenverklaringen boden geen steun voor de stelling van de appellant, die zelf ook geen bewijs kon leveren voor zijn beweringen. Het hof concludeerde dat de appellant niet geslaagd was in zijn bewijsopdracht. De beslissing van het hof was dat de boete die aan de appellant was opgelegd, niet gematigd zou worden en dat er geen sprake was van dwaling. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Leeuwarden voor zover het de berekening van de boete betrof, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De appellant werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 57.078,- aan de geïntimeerden, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 oktober 2010
Zaaknummer 200.021.417/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.S. van der Spek, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. H.A. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 23 maart 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Op 10 juni 2010 en 17 augustus 2010 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden, waarvan procesverbaal is opgemaakt.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij arrest van 23 maart 2010 heeft het hof [appellant] toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerden] tijdens de bespreking van 6 augustus 2007 tegen hem hebben gezegd dat de sommatie die zij aan [appellant] zouden verzenden enkel tot doel zou hebben om de positie van [appellant] jegens Rimag te versterken.
2. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [appellant] als getuigen doen horen de heer [verkopend makelaar in opdracht van appellant] (die in deze zaak in opdracht van [appellant] optrad als verkopend makelaar) en zichzelf. [geïntimeerden] hebben in het tegenverhoor de heer [geïntimeerde] (geïntimeerde sub 1) als getuige doen horen.
3. Het hof zal thans beoordelen of [appellant] is geslaagd in de bewijsopdracht.
3.1 Geen van de getuigen heeft verklaard over een bespreking op 6 augustus 2007.
3.2 Getuige [verkopend makelaar in opdracht van appellant] heeft onder meer verklaard dat tijdens een contact met [geïntimeerden] - hij wist niet meer welk contact - er gesproken is over een door [geïntimeerden] aan [appellant] te versturen brief, waarvan de strekking tweeledig was: "enerzijds het onder druk zetten van Rimag en anderzijds het onder druk zetten van de transactie met [appellant]. Dit laatste moet worden bezien vanuit de koopakte waarin termijnen stonden die inmiddels waren verstreken". Uit deze verklaring blijkt niet dat [geïntimeerden] tegen [verkopend makelaar in opdracht van appellant] of [appellant] hebben gezegd dat de sommatie die zij aan [appellant] zouden verzenden enkel tot doel zou hebben om de positie van [appellant] jegens Rimag te versterken.
3.3 Getuige [appellant] heeft niets verklaard over een contact tussen hem en [geïntimeerden] waarbij is gesproken over een sommatie die laatstgenoemden zouden versturen aan [appellant]. Wel verklaart [appellant] dat hij na ontvangst van de sommatie met [verkopend makelaar in opdracht van appellant] heeft gebeld en dat deze hem daarna heeft teruggebeld en heeft gezegd dat de sommatie niet voor hem ([appellant]) bedoeld was en dat die bedoeld was om richting Rimag druk op de ketel te zetten. [appellant] ging er daarbij vanuit dat [verkopend makelaar in opdracht van appellant] dit had besproken met mr. De Boer (hof: de raadsman van [geïntimeerden]) of [geïntimeerde]. Het hof overweegt dat deze verklaring geen steun biedt aan het probandum, nu [appellant] slechts verklaart over een mededeling van [verkopend makelaar in opdracht van appellant] en niet over een mededeling door of namens [geïntimeerden]. Dat [verkopend makelaar in opdracht van appellant] zijn mededeling deed na overleg met partij [geïntimeerden] baseert de getuige slechts op een veronderstelling. Bovendien geeft deze partijverklaring geen steun aan enig ander (onvolledig) bewijs en kan deze ook daarom niet aan het bewijs bijdragen (artikel 164 lid 2 Rv).
3.4 Getuige [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij zich niets kan herinneren van een gesprek over een door [geïntimeerden] aan [appellant] te versturen sommatie, noch dat is besproken dat die sommatie alleen was bedoeld om Rimag onder druk te zetten.
4. Het hof concludeert dat de getuigenverklaringen aldus geen steun bieden aan het probandum. [appellant] is dan ook niet geslaagd in de bewijsopdracht.
5. Met verwijzing naar zijn tussenarrest van 23 maart 2010 komt het hof tot de slotsom dat alleen grief IV doel treft voor zover deze klaagt dat de boete over dertien dagen is berekend in plaats van twaalf. Dit leidt tot toewijzing van een hoofdsom van € 57.078,- , zoals het hof in het tussenarrest heeft overwogen. Slechts in zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd terwijl het voor het overige zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 ½ punten in tariefgroep IV).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 5 november 2008 waarvan beroep, doch uitsluitend voor zover het betreft het bepaalde in het dictum onder 5.1 van dit vonnis
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 57.078,- (zegge: zevenenvijftigduizend achtenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 26 september 2007 tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] op € 1.148,- aan verschotten en € 4.077,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, M.W. Zandbergen en G. van Rijssen, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 12 oktober 2010 in bijzijn van de griffier.