ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8476

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.669/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslast bij valse schilderijen in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen een koper, aangeduid als [appellant], en twee verkopers, aangeduid als [geïntimeerde]. De appellant had in de jaren 1999 en 2000 schilderijen gekocht van de geïntimeerden en stelde dat deze schilderijen vals waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bewijslast voor de echtheid van de schilderijen bij de appellant lag. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de schilderijen vals waren en vorderde hij onder andere ontbinding van de koopovereenkomsten en schadevergoeding. Het hof oordeelde dat de appellant voldoende tijd had genomen om zijn klacht in te dienen, gezien de complexiteit van het bewijs omtrent de echtheid van de schilderijen. Het hof liet de appellant toe om aanvullend bewijs te leveren, maar hield verdere uitspraak aan in afwachting van dit bewijs. De zaak benadrukt de belangrijke rol van deskundigen in geschillen over kunst en de bewijslast die op de koper rust in dergelijke gevallen.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 september 2010
Zaaknummer 107.002.669/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel ,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procesadvocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
behandelend advocaat: mr. P. Koerts, advocaat, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
1. [geïntimeerde],
2. [geïntimeerde],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna (gezamenlijk in enkelvoud) te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procesadvocaat: mr. R.S. van der Spek, kantoorhoudende te Leeuwarden,
behandelend advocaat: mr. E.J.A. Schönveld, advocaat, kantoorhoudende te Assen.
De inhoud van het op 22 juni 2010 door het hof in deze zaak gewezen tussenarrest
wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft [appellant] een postinterlocutoire akte genomen.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op heden.
De beoordeling
in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel appel
de feiten
1. Nu de vaststelling door de rechtbank van de feiten in overweging 1. (1.1 t/m 1.8) van het ook in dit appel betrokken tussenvonnis van de rechtbank van 25 januari 2006 noch door grieven noch anderszins is bestreden, zal ook het hof van die feiten hebben uit te gaan.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. Stellende dat tien in de procedure genoemde, door hem in de jaren 1999 en 2000 van [geïntimeerde] gekochte schilderijen vals zijn, heeft [appellant] primair en subsidiair gevorderd als omschreven in het petitum van de inleidende dagvaarding.
2.1 Na door [geïntimeerde] gevoerd verweer is bij vonnis van 31 augustus 2005 een comparitie van partijen gelast, welke op 2 november 2005 heeft plaatsgevonden.
2.2 Bij vonnis van 25 januari 2006 heeft de rechtbank overwogen dat op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat de schilderijen vals zijn en voorts dat de echtheid van de schilderijen slechts door een onafhankelijke deskundige kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft in het vonnis de aan de te benoemen deskundige voor te leggen vragen geformuleerd en de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de naam van de te benoemen deskundige en voorts opmerkingen te maken en verdere suggesties te doen naar aanleiding van de vraagstelling.
2.3 Bij vonnis van 10 mei 2006 heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige bevolen ter beantwoording van de in het vonnis vermelde vragen, met benoeming van C. Buijsert, beëdigd taxateur en veilinghouder, verbonden aan het Venduhuis Utrecht B.V., tot deskundige.
2.4 Nadat de deskundige zijn bericht heeft ingezonden en partijen de gelegenheid hebben gehad daarop te reageren, heeft de rechtbank bij vonnis van 1 augustus 2007 de deskundige opgedragen aanvullend te rapporteren, met bepaling dat partijen in de gelegenheid zullen zijn hierop bij akte te reageren.
2.5 Vervolgens heeft de rechtbank in haar vonnis van 30 januari 2008 overwogen dat zij niet voor juist houdt dat de schilderijen vals/niet authentiek zijn, zodat de primaire vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Met betrekking tot de subsidiaire vordering heeft de rechtbank, overwegende dat dienaangaande nagenoeg geen debat is gevoerd, de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen de gelegenheid te geven zich nader op dit punt uit te laten.
2.6 Bij beschikking van 5 maart 2008 heeft de rechtbank op verzoek van [appellant] bepaald dat hoger beroep van het vonnis van 30 januari 2008 kan worden ingesteld.
het geschil in hoger beroep
3. Na vermindering van eis luidt de vordering van [appellant] conform de conclusie van de postinterlocutoire akte als volgt:
"Primair
1. de koopovereenkomsten voornoemd
- A: primair te ontbinden wegens het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de
overeenkomsten;
- B: subsidiair te vernietigen op grond van artikel 6:228 lid 1 a en b BW, althans op
grond van artikel 6:228 lid 1 sub c BW;
2. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten,
om aan eiser te voldoen een bedrag van:
-hoofdsom EUR 12.306,98
-wettelijke rente (datum aanschaf-11 april 2005)
berekend tot en met 19 juli 2010 EUR 3.484,00
-totaal EUR 15.790,98
onverminderd verdere wettelijke rente, na welke betaling eiser verplicht zal zijn om
binnen veertien dagen daarna de schilderijen te retourneren aan (één van beide)
gedaagden;
3. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten,
om aan eiser te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad EUR 40.000,-,
betreffende een vergoeding voor de immateriële schade, althans een bedrag door Uw
Rechtbank in goede justitie te bepalen;
4. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten,
te vergoeden de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die
[appellant] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de omstandigheid dat hij door
deze affaire zijn kunstcollectie niet kan vervreemden;
5. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten, om
aan eiser te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad EUR 25.912,92
betreffende de vergoeding voor gederfde verkoopopbrengsten;
6. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten, om
aan eiser te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrad ad EUR 2.630,81
betreffende verlies aan rente inkomsten;
7. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten, om
aan eiser te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad EUR 3.904,69,
betreffende een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
8. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten, om
aan eiser te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad EUR 1.727,27,
betreffende de vergoeding voor de restauratiekosten;
Subsidiair
9. indien uw Rechtbank van oordeel is dat er voor de gevorderde ontbinding, althans
vernietiging geen gronden zouden bestaan, gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één
betalende, de ander zal zijn gekweten, op grond van de clausule in de koopovereenkomsten
om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de koopsommen
ad EUR 12.306,98, te vermeerderen met een bedrag ad EUR 3.484,00 aan verschuldigde
wettelijke rente, onverminderd verdere rente, te voldoen aan eiser, met bepaling dat eiser
binnen veertien dagen na deze betaling de schilderijen dient te retourneren aan (één van
beide) gedaagden;
Primair + subsidiair
10. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des de één betalende, de ander zal zijn gekweten, in
de kosten van deze procedure daaronder begrepen de kosten van de conservatoire
beslagen."
3.1 Het hof zal derhalve hebben recht te doen op de vordering van [appellant] zoals deze in hoger beroep is verminderd, als gevolg van welke vermindering van eis nog slechts de volgende vijf schilderijen onderwerp van geschil vormen:
-Roggeveld (J.O.H. Dijkstra, ook wel Gasteren genoemd);
-Blauw Borgje (J.O.H. Dijkstra);
-Gronings Landschap (J. Altink);
-Reitdiep (J. Altink);
-Heuvellandschap/Pic de Luc (J. Altink).
in het voorwaardelijk incidenteel appel
4. De grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] tijdig heeft voldaan aan zijn klachtplicht ex art. 7:23 BW.
4.1 Voor zover het hof, gezien het voorwaardelijk karakter ervan, al gehouden zou zijn tot behandeling van deze grief, overweegt het hof het volgende.
5. Op grond van het bepaalde in art. 7:23 BW, lid 1, tweede volzin, moet de kennisgeving dat aan de zaak een eigenschap ontbreekt die deze volgens de verkoper bezat - hetgeen in casu primair punt van geschil is - binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden. In hoeverre sprake is van bekwame tijd moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, de aard van het gekochte alsmede de deskundigheid, onderlinge verhouding en juridische kennis van partijen.
5.1 [appellant] werd in juni/juli 2002 bekend met de bevindingen van H. Steenbruggen, de toenmalig conservator van het Gronings Museum, en van kunsthandelaar/galeriehouder R. ter Borg. Hij heeft vervolgens aanleiding gezien nog een derde deskundige, te weten de beëdigd register makelaar/taxateur kunst, antiek en inboedelgoederen J.R.H. van den Hende, in te schakelen om zich aldus gedegen voor te laten lichten over de vraag of de bewuste schilderijen al dan niet vals zijn. Het hof is van oordeel dat [appellant] door het laten doen van dit onderzoek zijn recht tot klagen niet heeft verspeeld. De moeilijkheden die rijzen om een vals werk van een echt te kunnen onderscheiden - zelfs deskundigen blijken niet steeds in staat vervalsingen of valse werken te ontdekken - maken een breed en uitgebreid onderzoek noodzakelijk. Vervolgens is het nodig dat de resultaten van dit onderzoek grondig worden bestudeerd om de juridische gevolgen ervan te kunnen bepalen. Dat een en ander zekere tijd vergt, is onmiskenbaar.
Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellant], door nog binnen drie maanden na het bekend worden met het rapport van Van den Hende d.d. 28 oktober 2002 bij [geïntimeerde] te reclameren, binnen bekwame tijd heeft geklaagd. Deze beslissing klemt te meer nu gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad.
voorts in het principaal appel
6. Grief 1 is gericht tegen de door de rechtbank in haar tussenvonnis van 26 januari 2006 aan [appellant] verstrekte bewijsopdracht. Grief II klaagt dat de rechtbank in het tussenvonnis van 10 mei 2006 ten onrechte niet is overgegaan tot het benoemen van Frank Buunk, verbonden aan Simonis & Buunk Kunsthandel te Ede, tot deskundige, terwijl grief III zich keert tegen de benoeming door de rechtbank van de deskundige C. Buijsert. Met grief IV komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank in haar vonnis van 30 januari 2008 dat, met terzijdelegging van de bevindingen van de deskundige Buijsert, [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd.
De grieven lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.
7. Bij de beoordeling van het geschil stelt het hof voorop dat geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling door de rechtbank in r.o. 4.8 van het vonnis van 25 januari 2006 van het feit dat [geïntimeerde] de schilderijen heeft verkocht als waren zij echt. Op grond daarvan mocht [appellant] naar het oordeel van het hof, mede gelet op het door [geïntimeerde] aan [appellant] ter hand gestelde taxatierapport van de beëdigd taxateur en makelaar in kunst A.W. van der Werff d.d. 2 augustus 1993 en bezien in samenhang met de voor de werken betaalde koopprijzen, verwachten dat de vijf hiervoor onder 3.1. genoemde, door hem van [geïntimeerde] bij twee gelegenheden in 1999 en 2000 gekochte schilderijen alle van de hand zijn van de schilders aan wie zij toegeschreven zijn en die tot de kunstenaarsgroep "De Ploeg" behoorden.
8. Voor zover in de grieven II en III wordt geklaagd over de benoeming van de heer Buijsert tot deskundige, overweegt het hof reeds nu dat het de rechter vrij is in de keuze van de als deskundige te benoemen persoon (HR 31 mei 1991, LJN ZC0264, NJ 1991, 524). [appellant] komt dan ook tevergeefs op tegen de benoeming door de rechtbank van de heer Buijsert. Het hof laat hierbij overigens de kwalificaties van de heer Buijsert uitdrukkelijk in het midden.
9. Aan de (primaire) vorderingen van [appellant] ligt de stelling ten grondslag dat de vijf nog in geschil zijnde schilderijen vals zijn. [appellant] heeft zich daarbij beroepen op de bevindingen van de hiervooor genoemde deskundigen Steenbruggen, Van den Hende, Ter Borg en van de Groninger kunsthandelaar S.C.M. Ongering.
[geïntimeerde] heeft betwist dat de bewuste schilderijen vals zijn. Hij heeft uitvoerig gedocumenteerd uiteengezet dat en waarom de bevindingen van deze deskundigen niet juist zijn.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] rust op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv op [appellant] de bewijslast van zijn stellingen.
10. Anders dan [appellant] kennelijk meent, is het van hem verlangde bewijs niet reeds geleverd met de bevindingen/rapporten van de vier in de vorige rechtsoverweging genoemde deskundigen. Naar het oordeel van het hof zijn de bewoordingen waarmee deze bevindingen/rapporten zijn opgesteld vooralsnog te weinig specifiek en te algemeen van strekking. Daarbij komt dat [appellant] door de vermindering van zijn vordering de twijfel omtrent de juistheid van het oordeel van die deskundigen over de valsheid van de nog in geding zijnde werken eerder heeft doen toe-, dan afnemen.
10.1 Naar 's hofs oordeel kan bij deze stand van zaken niet worden volgehouden dat [appellant] vooralsnog geacht kan worden het bewijs van zijn stellingen te hebben geleverd behoudens door [geïntimeerde] te leveren tegenbewijs.
11. Het hof zal [appellant] derhalve toelaten tot het leveren van (aanvullend) bewijs, als hierna te formuleren.
11.1 Het staat [appellant] vrij dit bewijs door middel van getuigen en/of andere bewijsmiddelen te leveren en het hof staat [appellant] ook toe dit bewijs te leveren door het uitbrengen van één of meer deskundigenbericht(en) of het horen van deskundigen (art. 200 Rv).
12. Het hof geeft [appellant] in overweging de te horen getuigen en/of deskundigen in aantal te beperken. Het hof is in dit verband van oordeel dat met het horen van maximaal zes getuigen en/of deskundigen vooralsnog zal kunnen worden volstaan.
13. [appellant] dient er zorg voor te dragen dat de vijf nog in geschil zijnde schilderijen tijdens de verhoren in de zittingszaal aanwezig zijn.
Aan [appellant] wordt voorts in overweging gegeven zo mogelijk ook de vijf overige schilderijen, die nog wel in eerste aanleg in het geschil waren betrokken maar in hoger beroep geen rol meer spelen, tijdens de verhoren mee te brengen.
in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel appel
14. In afwachting van bewijslevering zal iedere verdere uitspraak worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal appel
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de vijf in rechtsoverweging 3.1 genoemde schilderijen vals zijn;
bepaalt voor zover [appellant] het bewijs zouden willen leveren door middel van getuigen of door het horen van deskundigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur ten overstaan van de meervoudige kamer van het hof dat dit arrest heeft gewezen, van wie mr. K.E. Mollema tot raadsheer commissaris wordt benoemd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 26 oktober 2010 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuigen/deskundigen, voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigen- en/of deskundigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk twee weken voor het verhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegen-heid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
voorts in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel appel
houdt iedere verdere uitspraak aan.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, Fikkers en Vedder, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 september 2010 in bijzijn van de griffier.