ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3835

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000382-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor meerdere diefstallen door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 11 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor het plegen van meerdere diefstallen. De kinderrechter had haar een straf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep werd het onderzoek gevoerd op basis van de eerdere verhoren en het vonnis van de kinderrechter. De advocaat-generaal vorderde een werkstraf van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden van reclassering.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld, waarin de verdachte werd beschuldigd van het stelen van geldbedragen van haar collega's. De verdachte had tijdens haar verhoor bij de politie bekend, maar stelde dat deze bekentenis onder druk was afgelegd. Het hof verwierp dit verweer, omdat er geen overtuigende bewijsstukken waren die de druk konden onderbouwen. De verdachte had toegang tot de plaatsen waar de diefstallen plaatsvonden en er waren geen feiten die erop wezen dat anderen haar in een kwaad daglicht wilden stellen.

Het hof achtte de verdachte strafbaar en oordeelde dat de eerdere straf niet meer passend was, gezien haar pogingen om zich in de samenleving te rehabiliteren. De opgelegde straf bestond uit een werkstraf van 60 uur, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van de jeugdreclassering. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte deels vrijsprak van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000382-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-640907-09
Arrest van 11 augustus 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 25 januari 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
feitelijk verblijvende op het adres [adres] te [woonplaats],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 100 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de jeugdreclassering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
zij, op of omstreeks 3 juni 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 20 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
zij, op of omstreeks 17 juni 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 20 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
zij, op of omstreeks 16 juli 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 15 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
zij, op of omstreeks 22 juli 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 5 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Bewijsoverwegingen
Door verdachte is aangevoerd dat zij weliswaar tijdens haar verhoor op 3 september 2009 bij de politie bekend heeft dat zij de ten laste gelegde diefstallen heeft gepleegd, maar dat zij deze bekentenis heeft afgelegd doordat de verhorende politiefunctionarissen daartoe druk op haar hadden uitgeoefend. Zij geeft als verklaring voor de aanwezigheid van gemerkt geld in haar portemonnee op 22 juli 2009 dat iemand anders de diefstallen heeft gepleegd en haar er in heeft geluisd.
Het hof verwerpt het verweer van verdachte.
Afgezien van de gebruikelijke druk die door een verdachte wordt ondervonden in een verhoorsituatie tijdens beperking van de vrijheid, heeft verdachte de door haar aangevoerde druk niet door feiten en omstandigheden onderbouwd. Het moet er daarom voor gehouden worden dat verdachte eigener beweging een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Evenmin is door verdachte aannemelijk gemaakt dat er door personen binnen het bedrijf waar zij werkte is samengespannen om het er op te laten lijken dat verdachte de tenlastegelegde misdrijven heeft gepleegd, terwijl zulks niet het geval was.
Uit de verklaring van [slachtoffer 4], blijkens zijn verklaring functionaris in dienst van het bedrijf waarbinnen de tenlastegelegde diefstallen zijn gepleegd, kan worden afgeleid dat ten tijde van alle gepleegde diefstallen alleen verdachte al die keren dienst had en toegang had tot de plaats waar de diefstallen plaatsvonden.
Verdachte heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die zouden kunnen verklaren waarom derden er belang bij hebben gehad om verdachte in een kwaad daglicht te stellen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
zij op 3 juni 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 20 euro toebehorende aan [slachtoffer 1];
2.
zij op 17 juni 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 20 euro toebehorende aan [slachtoffer 2];
3.
zij op 16 juli 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 15 euro toebehorende aan [slachtoffer 3];
4.
zij op 22 juli 2009, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5 euro toebehorende aan een ander dan verdachte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde levert telkens op het misdrijf:
diefstal.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft meerdere malen geld gestolen van haar collega's. In goed vertrouwen hadden de collega's hun jas en/of tas met inhoud achtergelaten in de personeelsruimte. Verdachte heeft door het plegen van deze diefstallen dit vertrouwen beschaamd en inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de betreffende collega's.
Het hof heeft kennis genomen van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 april 2010, waaruit blijkt dat aan verdachte eerder een werkstraf is opgelegd wegens het plegen van diefstal.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is op 10 december 2009 een rapport opgemaakt omtrent de verdachte. In dat rapport staat beschreven dat verdachte over het algemeen goed functioneert, maar dat er zorgen zijn over het vele liegen door verdachte.
Omdat verdachte de feiten heeft ontkend, heeft de Raad voor de Kinderbescherming geen strafadvies gegeven.
Ter terechtzitting d.d. 28 juli 2010 is door de verdachte naar voren gebracht dat zij haar best doet zich een zelfstandige plaats in de samenleving te verwerven, dat zij nu - onder de paraplu van Jeugdzorg- zelfstandig woont, maar nog wel wekelijks contact heeft met haar mentor, dat zij bezig is met de opleiding Detailhandel en dat zij psychiatrisch wordt begeleid door Lentis.
Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het feit dat verdachte zich na 22 juli 2009 niet opnieuw heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf een te hoge straf. Het hof merkt de door de kinderrechter opgelegde (deels voorwaardelijke) werkstraf aan als een passende bestraffing. Naast de algemene voorwaarde dat verdachte in de daaraan te verbinden proeftijd van twee jaren niet opnieuw tot strafbare feiten zal overgaan, zal het hof daarbij als bijzondere voorwaarde bepalen dat verdachte zich moet houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de (jeugd)reclassering.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77z, 77aa, 77gg en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot twintig uren, subsidiair tien dagen vervangende jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de afdeling jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Groningen of een andere daartoe bevoegde reclasseringsinstelling en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. K.E. Mollema en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier.