4.1. Ter zitting hebben partijen zich ten aanzien van de onder 1.1 vermelde aanslagen afvalstoffenheffing nader op het standpunt gesteld dat deze aanslagen ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij verwijzen hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 2008, nr. 43.964, LJN BD0984. Dit gezamenlijk standpunt komt het hof juist voor. Dit betekent dat het hoger beroep van belanghebbende ten aanzien van dit punt gegrond is.
4.2. In het onderhavige jaar bevatte de Verordening rioolrechten Leeuwarden 2007 (hierna: de Verordening) (onder meer) de navolgende bepalingen:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
e. eigendom : a. een onroerende zaak, als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ;
[…]
c. een gedeelte van onder a of b genoemd object dat blijkens zijn indeling
is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
[…]
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam 'rioolrechten' worden geheven:
[…]
b een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2. […]
3. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:
[…]
b ingeval een onzelfstandig gedeelte van een eigendom ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
4.3. In artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (hoofdstuk III) is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak wordt aangemerkt (a) een gebouwd eigendom en (c) een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
4.4 Gelet op de onder 2.1 vermelde feiten is het hof van oordeel dat de diverse panden van belanghebbende ieder voor zich kunnen worden aangemerkt als een eigendom als bedoeld in artikel 1 van de Verordening. Dit geldt niet voor de kamers die belanghebbende aan de studenten verhuurt omdat de huurders van de kamers steeds (meer dan bijkomstig) afhankelijk zijn van elders in het pand aanwezige voorzieningen; te weten de keuken en/of de sanitaire voorzieningen. De kamers kunnen daarom niet worden aangemerkt als een gebouwd eigendom of een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt is. De kamers dienen te worden aangemerkt als onzelfstandige gedeelten van een eigendom als bedoeld in artikel 2, lid 3, onder b, van de Verordening.
4.5 Niet in geschil is dat vanuit de door belanghebbende verhuurde panden afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, zodat ingevolge artikel 2 van de Verordening van de gebruiker van het eigendom een rioolrecht kan worden geheven. Als gebruiker wordt aangemerkt, ingeval een onzelfstandig gedeelte van een eigendom ten gebruike is afgestaan, degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan. Vorenstaande brengt met zich dat de heffingsambtenaar, naar het oordeel van het hof, belanghebbende terecht als belastingplichtige heeft aangemerkt voor het rioolgebruiksrecht.
4.6. De omstandigheid dat belanghebbende niet zelf feitelijk gebruik maakt van de panden maakt vorenstaande niet anders. Weliswaar betekende de zinsnede 'in gebruik afstaan' destijds voor de onroerende zaakbelastingen dat de verhuurder alleen als belastingplichtige kon worden aangemerkt als hij ook zelf gebruik maakte van de onroerende zaak, maar het hof ziet geen reden deze uitleg ook voor het rioolrecht toe te passen omdat op geen enkele wijze is gebleken dat bij de vaststelling van de Verordening deze beperkte uitleg de gemeenteraad voor ogen stond. Het hof grondt dit op het gegeven dat de Verordening de heffing van rioolrechten niet koppelt aan het feitelijk gebruik, doch slechts aan het gebruik.
4.7. Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen brengt met zich dat belanghebbende door de heffingsambtenaar terecht als belastingplichtig is aangemerkt voor de aanslagen rioolgebruiksrecht. Voor de afvalstoffenheffing zijn de aanslagen ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het hoger beroep is dus gegrond.