ECLI:NL:GHLEE:2009:BH1780

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 903/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangingsreserve bij verkoop inventaris van een onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 30 januari 2009 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen de belanghebbende, X, en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord. Het geschil betreft de vraag of de belanghebbende een vervangingsreserve kan vormen voor de boekwinst die hij heeft behaald bij de verkoop van de inventaris van zijn eetcafé, genaamd 'D'. De belanghebbende had in 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waartegen hij bezwaar had aangetekend. De inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het hof.

Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat de belanghebbende zijn onderneming per 1 september 1999 had beëindigd door de verkoop van de inventaris aan mevrouw E. De belanghebbende had in zijn aangiften over de jaren 2000 tot en met 2005 geen winst of verlies uit onderneming aangegeven, wat erop wijst dat hij na de verkoop van zijn onderneming geen nieuwe ondernemersactiviteiten had ontplooid. De inspecteur betwistte de mogelijkheid van de belanghebbende om een vervangingsreserve te vormen, omdat de onderneming was gestaakt.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij na de verkoop van zijn onderneming een andere horecabedrijf had verworven dat als voortzetting van de beëindigde onderneming kon worden beschouwd. Het hof concludeerde dat de belanghebbende geen vervangingsreserve kon vormen voor de boekwinst behaald bij de verkoop van de inventaris, en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 903-03 30 januari 2009
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord kantoor Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (: IB/PV) over het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Met dagtekening 7 maart 2001 is aan de belanghebbende voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van f 185.876,-.
1.2 Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslag tijdig een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 10 oktober 2003 belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift (gedateerd 21 november 2003; met bijlage) ingediend dat op 25 november 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. Op 14 april 2008 is een aanvulling op het beroepschrift ontvangen. Van de inspecteur is op 28 april 2008 een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen.
1.4 De zaak is de eerste keer behandeld ter zitting van 22 september 2008, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, zijn gemachtigde A en zijn partner mevrouw B (ter bijstand). Tevens is namens de inspecteur verschenen de heer C.
1.5 Op verzoek van het hof heeft belanghebbende bij brief van 23 september 2008 nadere stukken (aangiften ten name van belanghebbende over de periode 1999 tot en met 2005 en zijn partner over de periode 1999 tot en met 2006 en bijbehorende jaarstukken over die periode met een overzicht van de winsten en verliezen) naar de inspecteur gestuurd, die deze bij brief van 29 september 2008 (met een kopie van zijn commentaar richting belanghebbende van 29 september 2008) aan het hof heeft gezonden.
1.6 Bij brief van 1 oktober 2008 heeft belanghebbende nog een nadere motivering van het beroep ingezonden (met bijlagen), waarop de inspecteur in zijn brief van 20 oktober 2008 heeft gereageerd.
1.7 De zaak is de tweede keer behandeld ter zitting van 8 december 2008, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn wederom verschenen belanghebbende, zijn gemachtigde A en zijn partner mevrouw B (ter bijstand). Tevens is namens de inspecteur verschenen de heer C.
1.8 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting van 22 september 2008 onweersproken gesteld dat hij het beroepschrift op 21 november 2003 heeft gepost. Het hof zal van deze datum uitgaan en derhalve het beroepschrift als ontvankelijk aanmerken, nu het op 25 november 2003 is ingekomen.
3. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter voormelde zittingen staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
3.1 De belanghebbende is geboren op .. januari 19.. en woont samen met mw. B (: B). Ten tijde van het boekenonderzoek woonden zij aan de a-straat te Z.
3.2 De belanghebbende genoot in het jaar 1999 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Gak van bruto f 36.772,-. B was tot 1 september 1999 in loondienst bij de belanghebbende.
3.3 De belanghebbende exploiteerde vanaf 13 oktober 1994 een eetcafé, genaamd "D", aan de b-straat te Z hierna: D. De onderneming werd uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak.
3.4 Op 1 september 1999 heeft belanghebbende de inventaris/goodwill en handelsnaam van D overgedragen aan mevrouw E voor de koopsom van f 196.200,-. De koper heeft het horecabedrijf voortgezet.
3.5 In het aangiftebiljet IB/PV 1999 is de vraag 28b of de onderneming geheel is beëindigd met "ja" beantwoord. Vervolgens is de omschrijving van "beëindiging onderneming" beantwoord met: "Inbreng in B cv". Uit de jaarstukken van het jaar 1999 blijkt dat de boekwinst bij verkoop van de inventaris van f 172.384,- als vervangingsreserve is opgenomen.
3.6 B, is op 1 juni 1999 een eenmanszaak gestart aan de a-straat te Z. Zij nam de huurdersbelangen en de inventaris van restaurant F over voor het bedrag van f 176.256,-. Aan inrichting en inventaris is in het pand nog voor ongeveer f 175.000,- geïnvesteerd. De exploitatie van de eenmanszaak bestaat uit een Turks Specialiteiten Restaurant/Pizzeria, genaamd G (hierna: Restaurant/Pizzeria). Uit het formulier "Gegevens startende onderneming" blijkt dat er sprake is van een nieuwe onderneming met startdatum 1 juni 1999 (zie bijlage 7 bij het verweerschrift).
3.7 Per 1 september 1999 is B met belanghebbende een commanditaire vennootschap aangegaan onder de naam B CV
(: de CV). Zij is de beherende en belanghebbende is de commanditaire vennoot (zie bijlage 8 bij het verweerschrift).
3.8 In het verslag van het boekenonderzoek van 7 maart 2000, bladzijde 3 punt 2, staat vermeld als verklaring van belanghebbende en/of B dat belanghebbende na overdracht van D geen bedrijfsactiviteiten meer uitoefent (zie bijlage 9 bij het verweerschrift).
3.9 In de aangiften IB/PV van belanghebbende is over de jaren 2000 tot en met 2005 naast de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid geen winst uit onderneming of inkomsten uit tegenwoordige arbeid aangegeven.
4. Het geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende een vervangingsreserve kan vormen voor de boekwinst behaald bij de verkoop van de inventaris van D.
4.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
4.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
5. De overwegingen omtrent het geschil
5.1 Gelet op het vermelde onder 3.3, 3.4, 3.5 eerste zin, 3.8 en 3.9, in onderling verband en samenhang beschouwd, moet naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat belanghebbende zijn onderneming (D) per 1 september 1999 heeft verkocht en beëindigd.
5.2 Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in 1999 of daarna een ander horecabedrijf heeft verworven, dat als een voortzetting van de beëindigde onderneming kan worden beschouwd.
Het hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende zijn onderneming (D) per 1 september 1999 heeft gestaakt.
De vervangingsreserve kan, anders dan belanghebbende meent, niet worden toegepast over de stakingsgrens heen.
5.3 Het aangaan van de CV (zie 3.7) kan niet tot een ander oordeel leiden. Immers het onder 3.9 vermelde wijst niet op nieuwe ondernemersactiviteiten van belanghebbende.
Voorts blijkt uit de onder 1.5 vermelde stukken dat door belanghebbende in 1999 tot en met 2006 geen winst of verlies uit onderneming in zijn aangiften is vermeld. De resultaten uit die periode van de CV worden uitsluitend door B in haar aangiften verwerkt. Belanghebbende heeft in dit verband opgemerkt (in zijn brief van 23 september 2008) dat op grond van artikel 9 lid 3 van de vennootschapsakte de vennoten in onderling overleg hebben bepaald dat alle verliezen en winsten over 1996 tot en met 2006 aan B zijn toegekend. Wat hiervan ook zij, dit kan niet leiden tot de conclusie dat belanghebbende na beëindiging van D zijn ondernemerschap door middel van de CV heeft voortgezet.
5.4 Gelet op het voorgaande kan belanghebbende in verband met staking van zijn onderneming (D) per 1 september 1999 geen vervangingsreserve vormen voor de boekwinst behaald bij de verkoop van de inventaris. Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
6. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 30 januari 2009 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. F.J.W. Drion, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 4 februari 2009 afschrift per aangetekende post
verzonden aan beide partijen.