"2.1 Eiseres heeft per 1 mei 1994 het dienstverband met haar werknemer D (D) beëindigd. Bij exploit van 3 maart 1994 heeft D eiseres gedagvaard voor het Kantongerecht te Groningen. Bij eindvonnis van 18 december 1996 heeft de Kantonrechter verklaard dat het per 1 mei 1994 door eiseres aan D gegeven ontslag nietig is. Daarbij heeft de Kantonrechter eiseres - kort gezegd - veroordeeld om aan D een ontslagvergoeding te betalen. Op het door eiseres hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank te Groningen dit vonnis bekrachtigd. Eiseres heeft tegen dit vonnis beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest, gewezen en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2001, heeft dit Hoge Raad dit beroep verworpen.
2.2 De onderscheidene advocaten van eiseres en D hebben de bruto hoofdsom van de ontslagvergoeding berekend op een bedrag van ƒ 180.569,07 (€ 81.938,67). Uitgaande van een op 4 oktober 1999 door E Accountants opgemaakte pro forma loonafrekening hebben zij de netto hoofdsom berekend op een bedrag van ƒ 99.312,99
(€ 45.066,27). Bij deze loonafrekening is de over de hoofdsom verschuldigde LB/PVV berekend op een bedrag van ƒ 82.079,58 (€ 37.246,09), waarbij is uitgegaan van het bijzondere tarief van 45%.
2.3 Eiseres heeft - nadat hieromtrent overeenstemming bestond - in februari 2002 een tweetal bedragen van ƒ 133.426,38 (€ 60.546,25) en ƒ 23.472,43 (€ 10.651,32) ter zake van de ontslagvergoeding (inclusief wettelijke rente en proceskostenvergoeding) aan D - via diens advocaat - uitbetaald.
2.4 Eiseres heeft ter zake van de uitbetaalde ontslagvergoeding niets vermeld in haar aangifte LB/PVV voor het laatste kwartaal van het jaar 2001. In de door haar voor het jaar 2002 ingediende aangiften LB/PVV heeft zij evenmin de verschuldigde LB/PVV over de ontslagvergoeding aangegeven.
2.5 Op 4 januari 1999 is mevrouw F (F) als financieel-administratief medewerkster in dienst getreden bij eiseres. F verzorgde de aangiften LB/PVV voor eiseres. Deze aangiften werden ongezien ondertekend door eiseres' directeur B (B). B beschikt niet over deskundigheid op het gebied van het belastingrecht.
2.6 Op 30 januari 2002 heeft eiseres F wegens verdenking van fraude op non-actief gesteld en haar vervolgens ontslagen. Sinds 30 januari 2002 zijn de werkzaamheden ten aanzien van het verzorgen van de aangiften LB/PVV overgenomen door eiseres' werknemer de heer G (G). Na F's vertrek bleek dat zij de (financiële) (salaris)administratie in een wanordelijke toestand heeft achtergelaten.
2.7 B was intensief betrokken bij de hiervoor onder punt 2.1 bedoelde ontslagprocedure. De stukken ten aanzien van deze procedure, waaronder de tussen de zijn advocaat en de advocaat van D gevoerde correspondentie ten aanzien van de hiervoor onder punt 2.2 bedoelde berekening alsmede de aldaar bedoelde door E Accountants opgemaakte loonafrekening, heeft B steeds in een aparte - niet bij de boekhouding van eiseres behorende - map bewaard. Ten aanzien van de ontslagvergoeding en de daarover verschuldigde LB/PVV heeft B noch aan F noch aan G gegevens verstrekt.
2.8 In oktober 2004 is verweerder naar aanleiding van zijn beoordeling van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 van D gebleken dat eiseres ten aanzien van de aan D uitbetaalde ontslagvergoeding geen LB/PVV had afgedragen. Eiseres en verweerder hebben vervolgens hierover een aantal brieven gewisseld, waarbij eiseres de hiervoor onder punt 2.7 bedoelde correspondentie en loonafrekening heeft gevoegd. Verweerder heeft uiteindelijk bij brief van 2 juni 2005 aan eiseres voorgesteld om de ontslagvergoeding toe te rekenen aan het jaar 2002. Verder heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij, uitgaande van het bijzondere tarief van 52%, over de ontslagvergoeding en de wegens het ten onrechte toegepaste bijzondere tarief van 45% teveel uitbetaalde netto hoofdsom een bedrag van in totaal ƒ 107.587,-- (€ 48.820.85) LB/PVV is verschuldigd.
2.9 Bij brief van 1 december 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat aan haar een naheffingsaanslag LB/PVV ten bedrage van € 48.821,-- zal worden opgelegd. Tevens heeft verweerder aangekondigd dat hij bij deze naheffingsaanslag een boete van 50% zal opleggen. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat, nu eiseres geen loonheffing heeft aangegeven, er sprake is van vermoedens van (voorwaardelijke) opzet.
2.10 Bij de kennisgeving van de bestreden uitspraak heeft verweerder aangegeven dat eiseres wist zij dat in ieder geval een bedrag van ƒ 82.078,-- (€ 37.245,--) aan LB/PVV over de ontslagvergoeding verschuldigd was. Het niet afdragen van deze verschuldigde LB/PVV is volgens verweerder te wijten aan (voorwaardelijk) opzet van eiseres, zodat verweerder de ten aanzien hiervan opgelegde vergrijpboete van 50%, ofwel € 18.572,--, heeft gehandhaafd. Het resterende bedrag van de naheffingsaanslag ad € 11.576,-- houdt volgens verweerder verband met het in de loonafrekening van E Accountants onjuist toegepaste bijzondere tarief van 45%. De ten aanzien van de hiervan opgelegde vergrijpboete kan volgens verweerder worden beperkt tot 25%, ofwel € 2.894,--. De boete zou volgens verweerder dan per saldo uitkomen op een bedrag van € 21.466,--. Verweerder heeft vervolgens, alles overziende, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, met in achtneming van een mogelijke termijnoverschrijding, de medewerking van eiseres' kant, in onderling verband bezien, de boete nader vastgesteld op een bedrag van € 15.000,--."