4. Beoordeling van het geschil door de rechtbank (de rechtbank noemt belanghebbende eiser en de inspecteur verweerder)
"4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat op de in geschil zijnde lijfrentepremies over de jaren 1976 tot en met 1980 artike1 25, eerste lid, onder g, ten eerste, van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964, van toepassing is. Uit deze bepaling volgt dat eiser in die jaren de door hem betaalde lijfrentepremies als persoonlijke verplichting op zijn inkomen in
mindering kon brengen.
4.2 In zijn aanschrijving van 29 juni 1990, nr. DB90/3579, gepubliceerd in de BNB 1990/341 (hierna: de Resolutie), machtigt de staatssecretaris van Financiën de inspecteurs in 'alle situaties van verzuimde aftrek van lijfrentepremies overeenkomstig de hieronder opgenomen voorschriften zelfstandig te beslissen op verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule.'
4.3 In de Resolutie is voorts, voor zover voor het onderhavige geschil van belang, vermeld, dat 'indien de termijnen van lijfrente vloeien (...), keur ik goed dat op verzoek van de belastingplichtige de lijfrentepremies waarvan de verzuimde aftrek niet kan worden hersteld op grond van de voorschriften inzake ambtshalve te verlenen verminderingen of teruggaven, worden aangemerkt als premies die niet op het inkomen in mindering konden worden gebracht. De termijnen van lijfrente ( ...) worden alsdan in het inkomen begrepen voor zover deze de lijfrentepremies overtreffen die niet op het inkomen in mindering konden worden gebracht. Deze verruiming van de saldomethode wordt uitsluitend toegepast indien en voor zover de belastingplichtige aantoont dat de lijfrentepremies in het verleden niet in mindering op diens inkomen zijn gebracht. Als voorwaarde voor toepassing van de verruiming van de saldomethode geldt voorts dat de belastingplichtige tegenover de inspecteur aannemelijk maakt dat het niet aftrekken van de premies niet is te wijten aan opzet of grove schuld (met andere woorden dat er daadwerkelijk sprake is van 'verzuim' en bijvoorbeeld niet van welbewust afzien van aftrek).'
4.4 De rechtbank kan de weigering door verweerder om de in de jaren 1976 tot en met 1980 betaalde premies in aftrek toe te laten in het onderhavige jaar uitsluitend toetsen aan de Resolutie. Voor een verruiming op basis van redelijkheid en billijkheid van de in de Resolutie toegestane tegemoetkoming is geen plaats aangezien de Resolutie is vastgesteld op basis van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, welk artikel aan verweerder de bevoegdheid geeft om tegemoetkomingen te treffen in gevallen waarin zich onbillijkheden van overwegende aard voordoen. De rechtbank kan in een geval als hier aan de orde slechts toetsen of verweerder zijn bevoegdheid heeft gebruikt zoals die is neergelegd in de Resolutie.
4.5 Derhalve dient te worden beoordeeld of eiser op grond van de Resolutie in aanmerking komt voor verruiming van de saldomethode. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij in de jaren 1976 tot en met 1980 betaalde premies niet in mindering heeft gebracht op zijn inkomen. De door eiser overgelegde brief van 25 juni 1981 van zijn verzekeringsmaatschappij kan niet als zodanig bewijs gelden, omdat daarin niets staat vermeld over premieaftrek. De rechtbank acht, zeker gezien in het licht van de op eiser rustende zware bewijslast, de enkele ontkenning (kennelijk bedoeld volgens hof: stelling) van eiser dat hij in die jaren geen aangifte lB/PVV heeft gedaan, zodat aftrek van lijfrentepremies in de jaren 1976 tot en met 1980 niet mogelijk was, onvoldoende. Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de in het verleden betaalde premies in mindering kunnen worden gebracht in het jaar 2003.
4.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard."