ECLI:NL:GHLEE:2008:BD0699

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 119/07 Forensenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag forensenbelasting 2004

In deze zaak gaat het om de vraag of de aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2004 terecht aan belanghebbende is opgelegd. De heffingsambtenaar van de gemeente Haren heeft op 31 augustus 2005 een aanslag van € 699,64 opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 27 juli 2006, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Groningen. De rechtbank verklaarde het beroep op 18 juni 2007 ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Leeuwarden, dat de zaak op 29 februari 2008 ter zitting heeft behandeld.

Belanghebbende, die in Z woont, betwist de aanslag en stelt dat zijn echtgenote, die in de gemeente Haren is ingeschreven, geen hoofdverblijf heeft in die gemeente. De heffingsambtenaar is van mening dat de echtgenote van belanghebbende wel degelijk haar hoofdverblijf in Haren heeft. Het hof oordeelt dat de bewijslast bij de echtgenote ligt om aan te tonen dat zij in 2004 haar hoofdverblijf in L had. Het hof concludeert dat de omstandigheden, zoals de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie en de ontvangst van post, niet voldoende zijn om aan te tonen dat de echtgenote haar hoofdverblijf in L had. Het hof oordeelt dat de persoonlijke band met Z zodanig is dat de echtgenote haar hoofdverblijf in Z heeft.

Daarnaast wordt de stelling van de echtgenote dat er sprake is van discriminatie verworpen. Het hof bevestigt dat de aanslag in overeenstemming is met de Verordening forensenbelasting 2004 van de gemeente Haren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Belastingkamer
Kenmerk: 119/07
Uitspraakdatum: 25 april 2008
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak AWB 07/288 van de rechtbank Groningen van 18 juni 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haren,
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2005 aan belanghebbende een aanslag in de forensenbelasting over het jaar 2004 opgelegd. Deze aanslag bedraagt € 699,64.
Nadat belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen voormelde aanslag heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak d.d. 27 juli 2006 het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2007, verzonden op 18 juni 2007, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift (met bijlagen), bij het hof ingekomen op 6 juli 2007. De heffingsambtenaar heeft op 23 augustus 2007 een verweerschrift (met bijlagen) in hoger beroep ingediend.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende zijn echtgenote mevrouw A en de heer B namens de heffingsambtenaar. Mevrouw A en de heer B hebben beiden een machtiging overgelegd respectievelijk van belanghebbende en van de heffingsambtenaar.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw A. Een voornemen tot echtscheiding is niet aanwezig. Hun volwassen dochter woont zelfstandig. Tot de huwelijksgemeenschap behoort een gemeubileerde recreatiewoning gelegen aan de a-straat 63 te L.
2.2 Belanghebbende woont in Z in een woning aan de b-straat 33 en is aldaar ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de stad Z. Zijn echtgenote is sinds 28 november 2003 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Haren op het voormelde adres aan de a-straat 63. Als gevolg van die inschrijving ontvangt zij op het adres van de recreatiewoning van de Belastingdienst haar aanslagen en aanslagbiljetten en andere - van de Belastingdienst afkomstige - voor haar bestemde stukken. Tevens ontvangt zij op dat adres oproepingskaarten voor de Tweede Kamerverkiezingen of gemeenteraadsverkiezingen en de oproepkaart en/of uitslag van het bevolkingsonderzoek borstkanker.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag in de forensenbelasting betreffende het jaar 2004 terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De omstandigheid dat zijn echtgenote haar hoofdverblijf in de gemeente Haren heeft staat - naar zijn mening - de aanslag in de forensenbelasting in de weg. Hij of zijn echtgenote is geen forens.
3.3 De heffingsambtenaar is van opvatting dat de echtgenote van belanghebbende niet haar hoofdverblijf in de gemeente Haren heeft. Hij vindt dat de onderhavige aanslag terecht is opgelegd.
3.4 Voor een uitgebreide motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting 2004 van de gemeente Haren wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.2 Naar het oordeel van het hof is te dezen bepalend voor de rechtsvraag of de onderhavige aanslag terecht is opgelegd het antwoord op de vraag waar de echtgenote van belanghebbende in het jaar 2004 haar hoofdverblijf heeft, in Z of in L. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op de (echtgenote van ) belanghebbende de bewijslast rust aannemelijk te maken dat zij in het jaar 2004 haar hoofdverblijf in L heeft. Zij verwijst naar de stukken die zij op het adres in L ontvangt en naar de omstandigheid dat haar garderobe in dat jaar in L was. Ter zitting antwoordt de echtgenote op vragen van het hof dat haar huisarts gevestigd is in Z, dat afschriften van de ten name van haar man en haar gestelde bankrekening zijn geadresseerd op het betreffende adres in Z en dat zij regelmatig zwemt in een zwembad te Z. Tevens geeft zij aan dat zij en haar echtgenoot voor de inkomstenbelasting hebben gekozen om als fiscale partners te worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de woning in Z haar ter beschikking staat en dat zij aldaar, naast haar regelmatige verblijf in de recreatiewoning in L, ook regelmatig is. Het hof is van oordeel dat met hetgeen de echtgenote van belanghebbende heeft aangevoerd, niet aannemelijk is gemaakt dat zij haar hoofdverblijf in L heeft. De inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie in L en de daaraan gekoppelde ontvangst van diverse stukken (zie 2.2), haar regelmatige verblijf in L en de omstandigheid dat zij een zelfstandig leven zou leiden ten opzichte van haar echtgenoot zijn daarvoor onvoldoende. Uit de omstandigheden met betrekking tot de huisarts, de bankrekeningen en het fiscaal partnerschap en het feit dat haar echtgenoot in Z woont, blijkt dat de (persoonlijke) band met Z zodanig is dat zij naar het oordeel van het hof haar hoofdverblijf (in 2004) in Z heeft.
4.3 De stelling van de echtgenote van belanghebbende dat er sprake zou zijn van discriminatie omdat de onderhavige aanslag - naar haar stelling - niet zou zijn opgelegd als in plaats van zijn echtgenote belanghebbende zelf ingeschreven zou zijn in de gemeentelijke basisadministratie, weerspreekt de heffingsambtenaar uitdrukkelijk. De handelwijze van het opleggen van een aanslag forensenbelasting zou naar zijn stellige mening niet anders zijn. Het hof komt dit aannemelijk voor. Van een ongeoorloofde vorm van discriminatie is dus geen sprake.
4.4 Nu ook verder de onderhavige aanslag geen blijk geeft strijdig te zijn met de Verordening forensenbelasting 2004 van de gemeente Haren, is de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 25 april 2008 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. B.J.J. Melssen, raadsheer, mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde griffier.
Op 29 april 2008 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.