4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 225, lid 1 aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Lid 2 van voormeld artikel bepaalt dat voor de toepassing van het eerste lid onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig (…) op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is.
4.2 Belanghebbende stelt in casu vragen bij de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om parkeerbelasting te heffen ter zake van een terrein dat in particuliere eigendom is.
4.3 Omtrent de bevoegdheid tot het heffen van parkeerbelasting op grond welke niet in eigendom is bij de gemeente, verwijst het hof, evenals de rechtbank, naar de parlementaire geschiedenis behorende bij de fiscale handhaving van het betaald parkeren. In deze parlementaire geschiedenis zijn onder meer de volgende passages van belang:
"Met de term "voor het openbaar verkeer openstaande terreinen" is bedoeld zeker te stellen, dat niet alleen het parkeren op de openbare weg, maar ook op parkeerterreinen en bijvoorbeeld weilanden die daarvoor zijn opengesteld, aan belastingheffing onderworpen kan worden. Het moet dan wel gaan om terreinen die zich voor parkeerregulering door de gemeente lenen."
Kamerstukken II 1989/90, 19405, nr. 13, blz. 9.
"De belasting wordt immers niet geheven omdat geparkeerd wordt op gemeentelijke grond (ze kan in voorkomende gevallen ook geheven worden ook al is de grond geen gemeentelijke eigendom), maar ter bevordering van een effectieve parkeerregulering. In de definitie van parkeren van het tweede lid van artikel 276a wordt dan ook, in aansluiting op de Wegenverkeerswet, gesproken over "voor het openbare verkeer opstaande terreinen of weggedeelten".
Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19405 nr. 6, blz. 7.
"Ten slotte stellen deze leden nog de vraag waarom in het tweede lid van het voorgestelde artikel 276a onderscheid wordt gemaakt tussen de openbare weg en voor het verkeer openstaande terreinen. Om zeker te stellen dat ook terreinen waar auto's kunnen worden neergezet, maar die bijvoorbeeld slechts via een uitrit met de openbare weg in de zin van de Wegenverkeerswet zijn verbonden en waar daarom de toepasselijkheid van die wet en de daarop gebaseerde regelingen niet bij voorbaat vast staat, onderworpen kunnen worden aan parkeerbelasting, is de uitdrukkelijke vermelding van voor het openbaar verkeer openstaande terreinen opgenomen. Deze moeten dan wel feitelijk toegankelijk zijn voor voertuigen en het heffen van belastingen op het parkeren op dergelijke terreinen moet wel nodig zijn in het kader van parkeerregulering. Bovendien kan de gemeente uiteraard niet zo maar belasting heffen op terreinen die zij niet zelf in eigendom of beheer heeft. Daarvoor is de instemming van de eigenaar noodzakelijk."
Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19405 nr. 6, blz. 25.
4.4 Anders dan belanghebbende stelt blijkt uit de hiervoor weergegeven passages dat voor het heffen van parkeerbelasting niet noodzakelijkerwijs sprake dient te zijn van een openbare weg. Vereist is wel dat het betreffende terrein feitelijk toegankelijk is voor voertuigen. Voor zover belanghebbende vraagtekens plaatst bij de toegankelijkheid van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein, is het hof van oordeel dat dit standpunt geen steun vindt in de stukken welke in deze procedure door de heffingsambtenaar zijn overgelegd, waaronder met name ook de foto's.
Het hof wijst er voorts op dat de eigenaar van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein, zoals onder 2.3 van de feiten is weergegeven, aan de gemeente toestemming heeft verleend ter plaatse belasting te heffen.
4.5 Het vorenstaande brengt mee dat de heffingsambtenaar gerechtigd is parkeerbelasting te heffen ter zake van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein te L. Uit de bij het verweerschrift in hoger beroep gevoegde plattegrond moet worden opgemaakt dat het parkeerdek behoort tot het Sint Antoniusplein.
4.6 De door belanghebbende opgeworpen stelling houdende dat de parkeerregulering het heffen van parkeerbelasting ter plaatse niet zou vergen, is naar het oordeel van het hof gemotiveerd door de heffingsambtenaar onder punt 3.3.3 van het verweerschrift in hoger beroep weerlegd.
4.7 Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het opleggen van de naheffingsaanslag berust op willekeur en hij ter onderbouwing van deze stelling verwijst naar de belastingvrije parkeermogelijkheid op het privé-gedeelte van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein, overweegt het hof dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast van deze stelling. Bedacht moet worden dat het privé-gedeelte van het parkeerdek een niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein betreft, zoals blijkt uit de overgelegde bijlagen bij het verweerschrift in hoger beroep en de met de eigenaar van het parkeerdek gesloten overeenkomst.
4.8 Nu belanghebbende ook overigens niets heeft aangevoerd op grond waarvan de uitspraak waarvan beroep en de opgelegde naheffingsaanslag vernietigd dienen te worden, brengt het vorenoverwogene mee dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.