4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid en tweede lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling WOZ, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, de zogenaamde referentieobjecten.
4.2 Bij betwisting van de bij beschikking van 28 februari 2005 vastgestelde waarde rust, naar het oordeel van het hof, op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde met inachtneming van de WOZ niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2003.
4.3 Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de heffingsambtenaar aan het in de bezwaarfase opgemaakte taxatieverslag en naar het in de beroepsfase opgemaakte taxatierapport. De heffingsambtenaar komt in hoger beroep voorts met een nadere onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde van € 243.000, -. Wat betreft de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentieobjecten aan e-weg 7, e-weg 8 en f-laan 13 is het hof van oordeel dat deze objecten niet als referentieobjecten kunnen dienen. Weliswaar behoeven referentieobjecten niet identiek te zijn, maar moeten ze wel een redelijke afspiegeling vormen van die markt, waarop ook de onderhavige onroerende zaak zou kunnen worden aangeboden. Het type woning, de bouwstijl en de kwaliteit van voormelde woningen (jaren '70 -bungalows) is van dien aard dat de betreffende transactieprijzen niet ter bevestiging van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde kunnen dienen. In zekere mate geldt dit ook voor het object aan de b-weg 31. Alhoewel dit object vergelijkbaar is met de onderhavige onroerende zaak, valt niet in te zien of en zo ja, in welke mate rekening is gehouden met de ten opzichte van de onroerende zaak betere ligging en betere bouwkundige kwaliteit van dit referentieobject. De transactieprijzen van de (overige) door de heffingsambtenaar in hoger beroep naar voren gebrachte referentieobjecten zijn alle lager dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde. Weliswaar zijn deze woningen en de kaveloppervlakten kleiner dan die van de onroerende zaak - met uitzondering van de kaveloppervlakten van de g-laan 27, b-weg 11, h-straat 77 en -weg 11 -, maar deze verschillen en de andere relevante verschillen in ligging etc. rechtvaardigen niet het verschil tussen de voor de onroerende zaak door de heffingsambtenaar bepleite waarde en de voormelde transactieprijzen. Aan het in de uitspraak op bezwaar genoemde object aan de d-weg 22 gaat het hof voorbij, nu de heffingsambtenaar omtrent deze woning geen relevante gegevens bekend heeft gemaakt.
4.4 De transactieprijs d.d. 27 september 2004 van € 246.500, - en de andere gegevens, zoals inhoud, kaveloppervlakte, bouwkundige staat en ligging van het referentieobject aan de d-weg 16 geven het hof een vermoeden dat de door de heffingsambtenaar bepleite waarde van € 243.000, - juist hoger is dan de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2003. Dit vermoeden wordt bevestigd door de onder 2.3 vermelde waardebepaling op 17 maart 2005 door mevrouw B. In tegenstelling tot dat wat de rechtbank hieromtrent heeft overwogen, is het hof van oordeel dat wel enig bewijskracht aan deze waardebepaling kan worden toegekend. Deze waardebepaling is - zoals het betreffende taxatierapport zelf aangeeft - niet slechts verricht in het kader van een beoordeling van een aanvraag van een (hypothecaire) geldlening, maar mede gericht op de controle van de WOZ-waarde. Bovendien maakt dit taxatierapport - dit in tegenstelling tot het taxatierapport van de heer A - melding van een verdenking van een geringe verontreiniging van de onroerende zaak (zie 2.3). Deze verdenking heeft uiteindelijk geresulteerd in een vaststelling van daadwerkelijke verontreinigingen (zie 2.3). Met het waardedrukkende effect van deze verontreinigingen moet rekening worden gehouden, ook voor zover die pas later zijn gebleken (verg. HR 5 september 2003, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/351). Het verweer van de heffingsambtenaar - naar het hof begrijpt - dat niet aangetoond zou zijn dat de onderhavige geringe verontreinigingen een waardedrukkend effect hebben, schuift het hof terzijde. Immers, aannemelijk is dat een zich zorgvuldig op een potentiële koop van de onroerende zaak voorbereidende gegadigde terdege de verontreinigingen bij de bepaling van de door hem/haar aan de onroerende zaak te besteden prijs, in ogenschouw neemt. De heffingsambtenaar heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat de verontreinigingen reeds verdisconteerd zijn in de door de heffingsambtenaar gehanteerde transactieprijzen van de referentieobjecten gelegen aan de b-weg 31 en e-weg 7, doet daaraan niet af nu het laatste object niet als referentieobject kan dienen (zie 4.3) en van het object aan de b-weg 31 geen inhoudelijke gegevens omtrent de verontreinigingen bekend zijn.
4.5 Aangezien de heffingsambtenaar de door hem bepleite waarde niet aannemelijk heeft weten te maken en de rechtbank in de door haar verminderde waarde geen rekening heeft gehouden met de verontreinigingen, zal het hof de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2003 in goede justitie vaststellen. Als uitgangspunten daarbij hanteert het hof de per 17 maart 2003 door mevrouw B bepaalde waarde van € 215.000, - en de gegevens van het onder 4.4 vermelde object aan de Waldadrift 16. Het hof zal de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2003 in goede justitie verminderen tot op € 215.000, - . Belanghebbende wordt geheel in het gelijk gesteld. Zijn overige grieven behoeven derhalve geen bespreking.
4.6 De slotsom is dat hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het incidenteel hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.