ECLI:NL:GHLEE:2007:BA9470

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 993/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vermindering van afschrijving op opstal door inspecteur inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 6 juli 2007, staat centraal of de inspecteur van de Belastingdienst het aandeel van de belanghebbende in de afschrijving van de opstal terecht heeft verminderd met een bedrag van f 54.892,-. De belanghebbende, werkzaam als belastingadviseur, was vennoot in een vennootschap onder firma (Vof) en had in 2001 een pand gebouwd. De inspecteur stelde de restwaarde van de opstal vast op 25% van de stichtingskosten, wat leidde tot een vermindering van de afschrijving voor de belanghebbende. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2001, die was opgelegd op basis van een negatief belastbaar inkomen.

De procedure begon met de oplegging van de aanslag op 21 maart 2003, gevolgd door een bezwaarschrift van de belanghebbende. De inspecteur wees het bezwaar af, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het gerechtshof. Tijdens de zittingen zijn beide partijen gehoord, en het hof heeft aanvullende vragen gesteld aan de partijen. Uiteindelijk concludeerde het hof dat de inspecteur de restwaarde van de opstal terecht had vastgesteld en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat deze lager moest zijn.

Het hof oordeelde dat de inspecteur de correctie op de afschrijving op een juiste manier had toegepast en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter van het hof, mr. J. Huiskes, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 993/03 6 juli 2007
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord kantoor Heerenveen (: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Met dagtekening 21 maart 2003 is aan de belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) van negatief f 126.072,-. De inspecteur stelde op het aanslagbiljet op grond van artikel 3.151 van de Wet bij beschikking een verlies uit werk en woning vast van f 126.072,-, geheel bestaande uit ondernemingsverlies.
1.2 De belanghebbende heeft tegen voormelde aanslag tijdig een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 12 november 2003 belanghebbendes bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift (met bijlage) ingediend dat op 18 december 2003 bij het gerechtshof is ingekomen Op 14 april 2004 is een aanvulling (met bijlagen) op het beroepschrift ontvangen. Van de inspecteur is op 23 juni 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen.
1.4 De zaak is behandeld ter zitting van 5 september 2005, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen de belanghebbende, bijgestaan door de heer A. Tevens is namens de inspecteur verschenen de heer B.
1.5 Vervolgens heeft het hof aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen en heeft het hof bij brief van 10 januari 2006 vragen gesteld aan beide partijen. Belanghebbende heeft geantwoord bij brief van 12 januari 2006 (met bijlagen) en de inspecteur bij brief van 8 februari 2006. De griffier heeft van deze brieven een afschrift aan de wederpartij gestuurd. 1.6 De zaak is vervolgens weer behandeld ter zitting van 26 april 2007, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn weer verschenen de belanghebbende, bijgestaan door de heer A. Tevens is namens de inspecteur weer verschenen de heer B, dit keer bijgestaan door C.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zittingen staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1 Belanghebbende, werkzaam als belastingadviseur, is bij akte van 24 januari 2001 vennoot geworden in de vennootschap onder firma D (hierna de Vof).
2.2 De Vof heeft in 2001 grond aan de a-straat 27d te L gekocht voor f 60.000,-.
Op het stuk grond is in 2001 door de Vof een pand gebouwd voor f 1.097.834,-.
2.3 In het pand oefent de Vof haar onderneming uit. Uit de jaarrekening blijkt dat de Vof in 2001 op het pand f 30.495,- heeft afgeschreven. Per ultimo 2001 is de boekwaarde van het pand f 1.127.339,- (opstal f 1.067.339,- en de grond f 60.000,-).
2.4 Uit de jaarrekening blijkt dat naast de normale afschrijving de vijf vennoten ieder ook nog eens f 260.386,- willekeurig afschrijven op alle materiële vaste activa, zonder rekening te houden met enige restwaarde van de opstal aan het eind van de gebruiksduur.
2.5 Omdat belanghebbende geen buitenvennootschappelijke balans heeft verstrekt, valt alleen uit de jaarrekening te herleiden wat de boekwaarde per ultimo 2001 voor belanghebbende is:
Grond f 60.000,-
Opstal f 1.067.339,-
Inventaris f 234.589,-
Totaal materiële vaste activa per 31 december 2001 f 1.361.928,-
Af: 5 x f 260.386,- = f 1.301.930,-
Totaal boekwaarde materiële vaste activa per ultimo
2001 voor de vijf vennoten samen f 59.998,-
Het aandeel van belanghebbende is 1/5 deel. Zijn aandeel in de boekwaarde materiele vaste activa per ultimo 2001 bedraagt derhalve volgens de aangifte f 11.999,-.
2.6 De gebruiksduur van het pand bedraagt 33 jaar.
2.7 Belanghebbende hanteerde geen restwaarde voor het opstal. De inspecteur heeft de restwaarde van de opstal vastgesteld op 25% van de stichtingskosten (25% x f 1.097.834,- = f 274.458,-).
Omdat belanghebbende is gerechtigd tot 1/5 deel van het vermogen van de Vof, heeft de inspecteur het aandeel in de restwaarde van de opstal voor belanghebbende vastgesteld op f 54.892,-. Hierdoor kan belanghebbende volgens de inspecteur f 54.892,- minder afschrijven.
2.8 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning van neg. f 180.964,-
verhoogd met voornoemd bedrag van f 54.892,-
en vastgesteld op neg. f 126.072,-
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbendes aandeel in de afschrijving van de opstal terecht heeft verminderd met voornoemd bedrag van f 54.892,-.
3.2 De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.3 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 De restwaarde van de opstal is door de inspecteur vastgesteld op 25% van de stichtingskosten (25% x f 1.097.834,- = f 274.458,-). Dit is overeenkomstig hetgeen de inspecteur ten aanzien van kantoorpanden pleegt toe te passen, zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht. Het hof komt deze schatting, mede gelet op het vermelde onder 2.6, aannemelijk voor.
4.2 Omdat belanghebbende is gerechtigd tot 1/5 deel van het vermogen van de Vof, heeft de inspecteur het aandeel in de restwaarde van de opstal voor belanghebbende terecht vastgesteld op f 54.892,-. Hierdoor kan belanghebbende f 54.892,- minder afschrijven op de opstal.
4.3 Belanghebbende heeft van zijn kant niet aannemelijk gemaakt dat de restwaarde lager moet zijn. De enkele stelling dat de door de inspecteur gehanteerde restwaarde hem onwaarschijnlijk voorkomt gelet op de functie van de opstal, is daartoe onvoldoende.
4.4 De vraag of met een eventuele waardestijging van de grond in het onderhavige geval rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de restwaarde van opstal plus grond, hoeft in het onderhavige geval geen bespreking, omdat de door de inspecteur toegepaste correctie op de afschrijving, gelet op het vorenoverwogene, reeds wordt gedragen door de restwaarde van de opstal.
4.5 Gelet op het onder 4.1 tot en met 4.4 vermelde is het gelijk aan de zijde van de inspecteur, zodat het beroep ongegrond verklaard moet worden.
5. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het gerechtshof
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 6 juli 2007 door mr. J. Huiskes, raadsheer en
voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 11 juli 2007 afschrift per aangetekende post
verzonden aan beide partijen.