4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Uit artikel 36p van de Wet, zoals deze bepaling voor het jaar 2002 luidde, volgt dat ter zake van de aanschaf van een apparaat of voorziening bij het energiebedrijf een verzoek om toekenning van energiepremie kan worden ingediend.
4.2 Artikel 8n van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (hierna: Urbm) luidde -voor zover hier van belang- in het jaar 2002 als volgt:
'1. Het verzoek om toekenning van de energiepremie bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de wet wordt gedaan bij de belastingplichtige die aardgas of elektriciteit levert aan de als woning gebruikte onroerende zaak ten behoeve waarvan het apparaat of de voorziening is aangeschaft.
2. Het verzoek wordt gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van de voorziening of het apparaat.'
4.3 In de EPR2002 wordt in artikel 1, lid 2, het begrip aanschaf gedefinieerd als het door koop volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening. Artikel 11, lid 1, van de EPR2002 bepaalt verder dat een aanvraag tijdig is ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken na aanschaf van het apparaat of de voorziening. Het apparaat of de voorziening moet echter wel zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik zijn genomen.
4.4 Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 13 augustus 2004, nr. 38833, bevatten de onder 4.1 en 4.2 vermelde wettelijke bepalingen met betrekking tot de aanvang van de termijn waarbinnen een verzoek om energiepremie moet worden gedaan, geen regel die aanknoopt bij het tijdstip van betaling van het apparaat of de voorziening.
Naar het oordeel van het hof geldt hetzelfde voor de EPR2002. Het door koop volledig in eigendom verkrijgen vereist immers slechts een door levering te bewerkstelligen overdracht van de voorziening en niet een betaling. De omstandigheid dat dit in voormeld arrest van de Hoge Raad anders was, noopt niet tot een andere conclusie omdat in de voor het jaar 2000 geldende Regeling Energiepremie was bepaald dat het verzoek om energiepremie tijdig is ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald […].
4.5 Nu tussen partijen niet in geschil is dat de levering en het aanbrengen van de voorzieningen in 2002 heeft plaatsgevonden, zijn naar het oordeel van het hof de voorzieningen aangeschaft in 2002 en is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de EPR2002 van toepassing.
4.6 Anders dan de belanghebbende voorstaat volgt naar het oordeel van het hof uit het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2005, nr. 40516, niet dat voor het begrip 'aanschaf' het moment van betalen doorslaggevend is. De Hoge Raad overweegt in genoemd arrest, waarin het moment van aanbrengen en betalen samenvielen, slechts dat het oordeel van het desbetreffende hof dat de onderhavige voorziening op 22 februari 2002 was aangebracht, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad stelt niet als voorwaarde dat er op dat moment ook betaald moet zijn. Dit leest het hof ook niet in rechtsoverweging 3.2.4 van genoemd arrest.
4.7 Vorenstaande brengt met zich dat belanghebbende zijn verzoek om energiepremie niet tijdig heeft ingediend omdat hij het verzoek in het jaar 2002 had moeten indienen. Het Besluit kan hem niet baten nu daar slechts een overgangsregeling in het leven wordt geroepen voor gevallen waarin de koopovereenkomst in het jaar 2002 is gesloten en de levering plaatsvindt in het jaar 2003. Van dit laatste is in onderhavige situatie geen sprake.
4.8 Belanghebbendes hoger beroep is ongegrond. Het hof zal, onder verbetering van de gronden, de uitspraak van de rechtbank bevestigen.