4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling WOZ, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, de zogenoemde referentieobjecten.
4.2 Bij betwisting van de tot op € 310.000 verminderde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde met inachtneming van de WOZ niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2003. Ter onderbouwing daarvan verwijst de heffingsambtenaar naar de in hoger beroep opgemaakte waardespecificatie (zie 3.3). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de daarin vermelde referentieobjecten, welke eveneens in het taxatierapport van de onder 2.4 genoemde heer C zijn gehanteerd, onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige onroerende zaak. Redengevend daarvoor acht het hof de omstandigheden dat die objecten eengezinswoningen betreffen en/of gelegen zijn in andere en duurdere wijken dan de wijk D. Het hof gaat derhalve aan de daaraan gerelateerde onderbouwing van de waarde van € 310.000, - voorbij. Dit geldt eveneens voor het taxatierapport, dat de heer C in beroep heeft opgemaakt (zie 2.4).
4.3 De omstandigheid dat de heffingsambtenaar de door de heer E gehanteerde referentieobjecten gebruikt ter onderbouwing van de door hem in hoger beroep voorgestane waarde (zie 3.3) wijst erop dat hij de vergelijkbaarheid daarvan met de onroerende zaak in hoger beroep niet meer bestrijdt. De heffingsambtenaar geeft in zijn verweerschrift in hoger beroep echter wel aan dat de heer E in zijn waardebepaling uitgegaan is van bepaalde onjuiste gegevens van die referentieobjecten. Wat hiervan ook zij, het hof hecht meer waarde aan de waardebepaling door de heer E dan aan de onder 3.3 opgemaakte waardespecificatie van de heffingsambtenaar, waarin de specifieke eigenschappen van de onroerende zaak (zie onder meer 2.1) niet tot uitdrukking komen. Het taxatierapport van E geeft daarentegen blijk van een gedetailleerde beschrijving van de onroerende zaak. Ook heeft de heer E rekening gehouden met de door belanghebbende naar voren gebrachte en door de heffingsambtenaar niet betwiste bijzonderheden van de onroerende zaak zoals het niet geïsoleerde dak en de daaronder aangebrachte asbestplaten. Tevens is rekening gehouden met de ligging nabij sociale woningbouw.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene onder 4.2 acht het hof de door de heer E vastgestelde waarde in mei 2002 van € 265.000, - beslissend voor de beslechting van het onderhavige geschil. Anders dan belanghebbende gaat het hof ervan uit dat de heer E de onder 4.1 omschreven waarde in het economische verkeer heeft vastgesteld en niet - zoals belanghebbende beweert - de prijs die door belanghebbende in mei 2002 gevraagd zou kunnen worden bij een eventuele verkoop van de onroerende zaak. In het taxatierapport van de heer E treft het hof namelijk niets aan dat als onderbouwing voor dit standpunt van belanghebbende kan gelden. Ook anderszins heeft belanghebbende dit standpunt niet aannemelijk gemaakt. Aan de door belanghebbende voorgestane waarderingssystematiek door middel van een wijkindexering, waarbij de gemiddelde verkoopprijs in de wijk als uitgangspunt geldt, gaat het hof op grond van de strijdigheid daarvan met de bepalingen van de WOZ voorbij. Het hof wijst belanghebbende er bovendien op dat gelet op de onder 4.1 vermelde wijze van waardebepaling de vorige waardevaststelling en de gemiddelde prijsstijgingen niet relevant zijn.
4.5 Rekening houdend met een positieve waardeontwikkeling in de periode mei tot en met december 2002 vermindert het hof de waarde van de onroerende zaak voor de WOZ per 1 januari 2003 in goede justitie verder tot op € 275.000, -. De andere door belanghebbende voorgestelde grieven tegen de uitspraak van de rechtbank kunnen niet tot een lagere waarde leiden. Met betrekking tot belanghebbendes grief dat de rechtbank de waarde van € 310.000, - niet heeft onderbouwd, overweegt het hof dat een in goede justitie vastgestelde vermindering geen motivering behoeft.
4.6 De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de gegrondverklaring van het beroep, de vernietiging van de uitspraak op bezwaar en het griffierecht.