De naheffingsaanslag
4.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat het interne arrangement uit twee kenmerkende diensten bestaat, te weten het zeil-/surfonderricht en het verstrekken van logies, waarvan alleen deze laatste onder het verlaagde tarief valt. Het externe arrangement bestaat uit één kenmerkende dienst: het surf-/zeilonderricht. Op die dienst is het algemene tarief van toepassing is. De overige verrichtingen beschouwt de rechtbank als bijkomende diensten.
4.2 Naar het Hof van Justitie in zijn arrest van 2 mei 1996, Faaborg-Gelting Linien,
C-231/94, Jurispr. blz. I-2395, heeft geoordeeld met betrekking tot de kwalificatie van een restaurantverrichting, dient, wanneer de betrokken handeling uit een serie elementen en handelingen bestaat, in de eerste plaats rekening te worden gehouden met alle omstandigheden waarin de betrokken handeling plaatsvindt. In zijn arrest van 25 februari 1999, Card Protection Plan, C-349/96, jurispr. blz. I-00973, voegt het Hof van Justitie hieraan toe dat het - gelet op de tweeledige omstandigheid dat elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd, en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald ten einde de functionaliteit van het BTW-stelsel niet aan te tasten - van belang is vast te stellen, wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn ten einde te bepalen of de belastingplichtige de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent. Het Hof van Justitie beklemtoont daarbij dat er met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken. In die omstandigheden is het feit dat één prijs in rekening wordt gebracht, niet beslissend.
4.3 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat bij de externe arrangementen het zeil-/surfonderricht als de hoofddienst dient te worden beschouwd. Het doel van de (ouders van de) jongeren is immers dat zij gedurende hun vakantie een week lang zeillessen en/of surflessen volgen. Dat staat op de voorgrond. Het hof verwijst hiervoor naar de door belanghebbende uitgegeven brochure (zie 2.3 en 2.4). Dat de jongeren zelf effectief niet meer dan 3,5 uur per dag zeilen, maakt vorenstaande niet anders. Ook het meevaren met andere cursisten kan naar het oordeel van het hof onder het zeilonderricht worden gebracht. De omstandigheid dat bij slecht weer niet wordt gezeild en er ook tijd wordt besteed aan andere activiteiten (zie 2.6) leidt evenmin tot een ander oordeel omdat, vanuit de modale consument bezien, nog steeds het zeil-/surfonderricht het primaire doel is.
De tijdens de dag verstrekte versnaperingen en lunch dienen naar het oordeel van het hof als bijkomend bij de hoofddienst te worden beschouwd. Voor de externen zullen deze verstrekkingen immers geen doel op zich zijn geweest, maar wel een middel om het zeil-/surfarrangement zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
4.4 Voormelde dienst is naar het oordeel van het hof door de inspecteur met juistheid onder het algemene tarief gebracht. Van het verstrekken van logies binnen het kader van het vakantiebestedingsbedrijf als bedoeld in post b.11 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I (hierna: Tabel I) is bij de externen immers in het geheel geen sprake. Ook het gestelde onder post b.14 van Tabel I, te weten het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, kan belanghebbende niet baten. Reeds niet omdat deze tabelpost eerst met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden. Het hof vermag niet in te zien dat het verschil in tarief verstoring van de neutraliteit zou opleveren. Het geven van zeil-/surfonderricht is niet op een lijn te stellen met het verstrekken van logies (nachtverblijf, het verschaffen van onderdak) binnen het kader van het vakantiebestedingsbedrijf zodat de concurrentieverhoudingen niet worden aangetast. Ook van een verstoring ten opzichte van andere onder het verlaagde tarief vallende prestaties is het hof niet gebleken.
4.5 Wat betreft de interne arrangementen blijkt uit de onder 2.3 en 2.5 vermelde feiten dat de internen in aanvulling op het arrangement voor de externen op de zeilschool overnachten en een ontbijt geserveerd krijgen. Deze aanvullende dienst heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof met juistheid - naast het zeil-/surfonderricht als hiervoor onder 4.3 bedoeld - als een tweede hoofddienst aangemerkt, welke belast is naar het verlaagde tarief.
4.6 De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de prijs voor het verstrekken van logies gesteld kan worden op het verschil in prijs tussen de interne en externe arrangementen, zijnde dit de eenvoudigste berekenings- of beoordelingsmethode.
4.7 Naar het Hof van Justitie heeft geoordeeld in zijn arresten van 22 oktober 1998, Madgett en Baldwin, C-308/96 en C-94/97, Jurispr. blz. I-6229, en in het hiervoor genoemde Card Protection Plan, dient de belastingplichtige in de situatie dat tegen betaling van één prijs verschillende te onderscheiden diensten worden verleend, bij de toedeling van het totaalbedrag aan de verschillende diensten de eenvoudigste berekenings- of beoordelingsmethode te volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een methode gebaseerd op de werkelijke kosten dan wel een methode gebaseerd op de marktwaarde. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2005, My Travel, C-291/03, Jurispr. blz. I-08477, volgt dat van een vrije keus voor de marktwaardemethode dan wel de methode van de werkelijke kosten in beginsel geen sprake is. De belastingplichtige dient bij de splitsing van een vergoeding de marktwaardemethode te hanteren, tenzij hij kan aantonen dat de methode van de werkelijke kosten voor het betrokken heffingstijdvak de werkelijke samenstelling van de als één geheel geleverde prestaties getrouw weergeeft.
4.8 De inspecteur heeft de marktwaarde van het zeil-/surfonderricht gesteld op de prijs die voor de externe arrangementen wordt gerekend en vervolgens het verschil in prijs tussen het interne en externe arrangement toegerekend aan de tweede hoofdprestatie: het verstrekken van logies. Het hof acht deze berekeningsmethode gelet op het hiervoor onder 4.7 vermelde juist.
De belanghebbende stelt daar tegenover dat op grond van de prijs die betaald wordt voor de 'G-club', het voor het zeil-/surfonderricht verschuldigde bedrag kan worden berekend
- na eliminatie van een bedrag voor versnaperingen en drankjes - en dat het restant van de vergoeding voor de interne en externe arrangementen onder het verlaagde tarief valt. Naar het oordeel van het hof maakt belanghebbende aldus niet waar dat de werkelijke kosten de werkelijke samenstelling van de als één geheel geleverde prestatie getrouw weergeeft. Bovendien houdt zij in haar berekening geen rekening met het feit dat de 'G-club' in het (goedkopere) voorseizoen wordt gegeven, wellicht een andere doelgroep kent met andere boten, in onderhavig tijdvak nog niet werd gegeven en - gelijk belanghebbende desgevraagd bij de rechtbank heeft meegedeeld - niet mede een vergoeding omvat voor verstrekkingen waarop het verlaagde tarief van toepassing is. Hetgeen belanghebbende in de nadere stukken aangaande dit punt heeft opgemerkt kan evenmin tot een ander oordeel leiden omdat ook daar geen inzicht wordt gegeven in de werkelijke kosten.
4.9 Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan belanghebbende niet baten. Van de twee door haar genoemde zeilscholen biedt alleen H interne en externe arrangementen aan en is in die zin dus vergelijkbaar. Derhalve kan niet gezegd worden dat ten aanzien van een meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Niet gebleken is dat er sprake is van een begunstigend beleid of van een oogmerk van begunstiging. Mede onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in haar uitspraak onder 4.5 heeft overwogen, volgt het hof belanghebbende dan ook niet in haar stelling strekkende tot een andere omzetverdeling vanwege door de belastingdienst gemaakte afspraken met zeilscholen in Friesland.
4.10 Wat betreft de opgelegde naheffingsaanslag is het gelijk aan de zijde van de inspecteur. Gelet op het onder 2.8, slotzin, vermelde heeft de rechtbank de naheffingsaanslag echter terecht verminderd tot op een bedrag van ƒ 15.789,--.