ECLI:NL:GHLEE:2007:BA6538
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. Huiskes
- G.M. van der Meer
- G.W.B. van Westen
- Rechtspraak.nl
Recht op aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 1 juni 2007, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte. De belanghebbende, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die hem was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de aanslag gehandhaafd, ondanks het bezwaar van de belanghebbende, die stelde dat hij recht had op aftrek van vervoerskosten die hij had gemaakt in verband met zijn ziekte.
De feiten van de zaak tonen aan dat de belanghebbende in 2002 een bruto jaarinkomen had van € 18.711 en dat hij een aangifte had ingediend met een belastbaar inkomen van € 201. De inspecteur had echter een correctie toegepast en het belastbaar inkomen vastgesteld op € 3.996. De belanghebbende voerde aan dat hij vervoerskosten van € 1.377 in aftrek wilde brengen, die hij had gemaakt voor vervoer in zijn auto. De inspecteur stelde echter dat de normale uitgaven voor vervoer voor iemand met een vergelijkbaar inkomen en gezinssamenstelling ongeveer € 2.700 bedroegen, en dat de belanghebbende geen extra kosten had gemaakt die in aanmerking kwamen voor aftrek.
Het hof overwoog dat volgens de wet alleen uitgaven die niet behoren tot het normale bestedingspatroon van een persoon in een vergelijkbare situatie in aanmerking komen voor aftrek. Aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat zijn vervoerskosten boven het normale bestedingspatroon uitkwamen, werd zijn beroep ongegrond verklaard. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd op 6 juni 2007 aan beide partijen aangetekend verzonden, met de mogelijkheid voor beide partijen om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.