ECLI:NL:GHLEE:2007:BA6086
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.M. van der Meer
- J. Huiskes
- G.W.B. van Westen
- Rechtspraak.nl
Recht op vergoeding van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand in belastingzaken
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 25 mei 2007, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsprocedure. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A, had eerder een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst, die hij betwistte. De inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.203,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.455,--. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de rechtbank Leeuwarden het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag verminderd, maar de kostenvergoeding afgewezen.
De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat hij recht had op een proceskostenvergoeding, omdat de inspecteur onrechtmatig had gehandeld door de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Het hof oordeelde dat de inspecteur op goede gronden had gehandeld en dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig verstrekken van de juiste informatie. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding had toegekend voor de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure bij de rechtbank.
Desondanks, omdat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden, kende het hof wel een proceskostenvergoeding toe voor het hoger beroep, vastgesteld op € 161,--. De uiteindelijke beslissing van het hof was dat de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.167,-- en dat de Staat der Nederlanden de kosten van de proceskostenvergoeding diende te vergoeden. De uitspraak werd op 30 mei 2007 aangetekend verzonden aan beide partijen, met de mogelijkheid voor beide partijen om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.