2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1 Belanghebbende, geboren op .. januari 19.. en gehuwd, heeft in (onder meer) het onderhavige jaar een WAO/AAW-uitkering van D van ƒ 52.095,-- en een pensioen/lijfrente van E N.V. te L (hierna: E) van ƒ 12.736,-- genoten.
2.2 Belanghebbende heeft op 31 maart 1994 ten behoeve van de bouw van zijn huidige woning een hypothecaire lening afgesloten bij E.
2.3 In de jaren 1993 en 1994 was belanghebbende als statutair directeur werkzaam bij F B.V. te M (hierna: F). Hij hield geen aandelen in het kapitaal van F. Bij F waren ruim 40 medewerkers in dienst. Het bedrijf beschikte destijds over een goede orderportefeuille en wilde uit bedrijfseconomisch oogpunt haar activiteiten verplaatsen.
2.4 In verband met vorenstaande is de G B.A. te M (hierna: G-bank) in of omstreeks juni 1993 een zakelijke relatie aangegaan met F. Door de G-bank is toen aan F een lening verstrekt en mocht F op haar rekening-courant bij de G-bank een debetstand aanhouden. Belanghebbende heeft zich op 24 juni 1993 tot een bedrag van ƒ 100.000,-- borg gesteld ter zake van deze geldleningen van F.
2.5 Op 11 augustus 1994 is F in staat van faillissement verklaard, na aangifte daartoe van belanghebbende. Hieraan voorafgaande had de G-bank de verstrekte kredieten en leningen reeds opgezegd en teruggevorderd. In verband met het voorgaande is de borgsom van ƒ 100.000,-- opeisbaar geworden. Over de verschuldigdheid hiervan is door belanghebbende en de G-bank geprocedeerd.
2.6 Om de afwikkeling van de borgstelling mogelijk te maken heeft belanghebbende op 7 maart 2000 een bedrag van ƒ 100.000,-- geleend bij de G-bank, welk bedrag hij dientengevolge hoofdelijk schuldig is geworden aan de G-bank. Het gaat om een hypothecaire lening met zijn hiervoor onder 2.2 bedoelde woning als onderpand. Uit de schuldbekentenis blijkt het volgende bestedingsdoel van de geldlening:
'De geldlening wordt verstrekt ter voldoening van een schuld uit hoofde van een tussen de debiteur en de bank gesloten borgstellingovereenkomst. Laatstgenoemde overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de voortgang van de onderneming van de debiteur en het behoud van werkgelegenheid binnen die onderneming voor debiteur en derden/werknemers.'
In het onderhavige jaar heeft belanghebbende ter zake van deze lening een bedrag van ƒ 3.750,-- aan rente betaald en ƒ 1.697,-- aan kosten akte tweede hypotheek.
2.7 In zijn aangifte IB/PV voor het jaar 2000 heeft de belanghebbende een bedrag van ƒ 8.768,-- als beroepskosten in aftrek gebracht. Dit bedrag betreft de proceskosten in eerste aanleg van de onder 2.5 bedoelde procedure. In bezwaar wenst belanghebbende dit bedrag te verhogen met de proceskosten in appel van ƒ 8.600,--, terwijl in beroep (op verschillende gronden) wordt verzocht om een aftrek van ƒ 100.000,--.
De inspecteur heeft slechts het beroepskostenforfait van ƒ 1.073,-- in aftrek toegestaan.
2.8 De onder 2.6 vermelde bedragen van ƒ 3.750,-- en ƒ 1.697,-- heeft de inspecteur in aftrek toegestaan als aftrek rente van schulden en niet, zoals belanghebbende voorstaat, als 'eigen-woningrente'.
2.9 De in de aangifte gevraagde aftrek van ƒ 7.306,-- aan uitgaven voor studie heeft de inspecteur bij aanslagregeling geweigerd. In beroep beperkt belanghebbende deze uitgaven (na toepassing van de drempel) tot ƒ 1.875,--. Het betreft kosten van een door belanghebbendes echtgenote gevolgde inburgeringscursus, die erop gericht is dat een buitenlander zich kan bewegen in de Nederlandse maatschappij, en een door haar gevolgde cursus voor het Europeesch Computerrijbewijs, bestaande uit een cursus Excel, PowerPoint en Windows.
2.10 Tot slot heeft de inspecteur ook de in bezwaar gevraagde aftrek van uitgaven ter zake van ziekte/arbeidsongeschiktheid niet verleend omdat hij een aantal uitgaven niet accepteert en het restant van de uitgaven vervolgens niet boven de drempel van ƒ 9.815,-- komt. De belanghebbende heeft de uitgaven ter zake van ziekte/arbeidsongeschiktheid berekend op een bedrag van ƒ 11.740,--. Hiervan heeft de inspecteur een bedrag van ƒ 9.394,-- + ƒ 62,-- hogere arbeidsongeschiktheidsaftrek geaccepteerd. De inspecteur heeft de volgende posten niet als uitgaven ter zake van ziekte/arbeidsongeschiktheid in aftrek toegestaan:
a. parodontologie ƒ 746,08
b. tandarts ƒ 779,--
c. mondhygiëniste ƒ 73,66
d. bril ƒ 605,--
e. eigen bijdrage vervoer ƒ 141,--.