ECLI:NL:GHLEE:2007:BA4239
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Persoonsgebonden aftrek scholingsuitgaven en levensonderhoud zoon in inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 27 april 2007, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op een persoonsgebonden aftrek voor scholingsuitgaven volgens artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende, geboren in mei 19.. en gescheiden, heeft een zoon die in 2001 als zesdejaars student geen recht meer had op studiefinanciering. De belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2001 scholingsuitgaven opgevoerd ter waarde van ƒ 5.098,-, maar de inspecteur heeft deze kosten niet in aanmerking genomen bij de aanslagregeling. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 maart 2007 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de gevolgde cursussen hem hebben geholpen om misbruik van zijn onwetendheid tijdens de echtscheidingsprocedure te begrijpen. De inspecteur heeft echter betoogd dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Het hof heeft de relevante wetgeving en parlementaire geschiedenis in overweging genomen en geconcludeerd dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de gevolgde cursussen als scholingsuitgaven kunnen worden aangemerkt. De persoonlijke interesse van de belanghebbende in de cursussen was een belangrijke drijfveer, wat niet voldoet aan de eisen voor aftrekbaarheid.
Daarnaast was er ook een geschil over de aftrek van kosten voor levensonderhoud van de zoon. De inspecteur had een aftrek van ƒ 2.700,- verleend, maar de belanghebbende stelde dat hij meer had bijgedragen. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor een hogere aftrek. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.