2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer B. Haar echtgenoot is medisch specialist. In het onderhavige jaar was hij tot 1 mei als oogarts verbonden aan F.
2.2 Met ingang van 1 januari 1991 is de echtgenoot van belanghebbende met haar een maatschap aangegaan teneinde voor gezamenlijke rekening en risico een oogartsenpraktijk te drijven, te weten G. De echtgenoot is daarbij de uitvoerend medisch specialist. Belanghebbende treedt op als medisch secretaresse en spreekuurassistente. Tevens verricht zij administratieve werkzaamheden en houdt zij zich bezig met patiëntenonderzoeken. Het winstaandeel voor de echtgenoot is gesteld op 85 percent en voor belanghebbende op 15 percent. Per 1 januari 1993 heeft haar echtgenoot zijn maatschapaandeel ingebracht in de besloten vennootschap H B.V. (: de B.V.). De heer B is directeur en aandeelhouder van alle aandelen van de B.V..
2.3 Op 10 december 2002 zijn bij de maatschap en bij de B.V. twee afzonderlijke boekenonderzoeken gestart. Ten gevolge van deze boekenonderzoeken zijn onder andere aan de volgende (rechts)personen (onder meer) de volgende aanslagen opgelegd:
- de heer B navorderingsaanslag IB/PV 1999, aanslag IB/PV 2000, aanslag premieheffing Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2000 en navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1999 en 2000;
- belanghebbende de onderhavige aanslag IB/PV 2000;
- de B.V. navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (: Vpb) 1999, aanslag Vpb 2000 en naheffingsaanslag loonheffing 1999-2000.
2.4 De rapporten van de boekenonderzoeken zijn gedagtekend 3 juli 2003. Gedurende het boekenonderzoek hebben de gemachtigde en de inspecteur gecorrespondeerd en gesproken over de onderhavige in geschil zijnde en andere correcties. Uit (onder andere) de boekenonderzoeken is het volgende gebleken.
2.5 Een deel van de werkzaamheden van de maatschap werd verricht in de praktijk aan de a-straat .. te Z. Belanghebbende is sinds 1 oktober 1992 eigenaar van dit pand. Zij heeft dit pand tot haar buitenvennootschappelijk vermogen gerekend en voor de verhuur bestemd. De B.V. is de huurder van het pand, terwijl de huurpenningen altijd ten laste van de maatschap zijn gekomen. In de jaren 1992 tot en met 1996 is het pand ingrijpend verbouwd. Het pand werd verbonden met de woning van de familie X/B en werd geschikt gemaakt voor de uitoefening van de oogartsenpraktijk.
2.6 In het jaar 2000 zijn er onderhoudskosten voor het pand a-straat .. gemaakt. I, een onderneming van de schoonvader van belanghebbende, wijlen de heer J, was nauw betrokken bij de onderhoudswerkzaamheden aan het pand. In de aangifte IB/PV 2000 is als onderhoudskosten a-straat .. een bedrag van ƒ 18.670, - opgevoerd.
2.7 In de nazomer van 1999 is aan de heer B de feitelijke toegang tot F ziekenhuis ontzegd. Uiteindelijk is de toelatingsovereenkomst per 1 mei 2000 beëindigd. Eind oktober 2000 is een overeenkomst gesloten waarbij de oogartsenpraktijk tegen betaling van een bedrag ineens volledig is overgedragen aan de met F verbonden Stichting G. De maatschappraktijk is daardoor feitelijk gestaakt.
2.8 Onderdeel van de overeenkomst van overdracht van de oogartsenpraktijk is een non-concurrentiebeding, inhoudende dat gedurende een periode van 10 jaar in de provincie Fryslân geen praktijk als oogarts mocht worden uitgeoefend. In 2004 is deze periode verminderd tot 5 jaren en de toepassing van het non-concurrentiebeding beperkt tot het adherentiegebied van Stichting G.
2.9 In verband met de staking van de praktijk van de maatschap werden de (huurders)investeringen in het pand aan de a-straat .. en de praktijkinventaris afgewaardeerd tot op liquidatiewaarde. In verband hiermee is bij de maatschap een stakingsverlies van ƒ 232.433, - opgenomen. De inspecteur heeft in zijn brief d.d. 3 maart 2005 ingestemd met de afwaardering van de (huurders)investeringen van ƒ 185.482, - tot op nihil. De afwaardering van de inventaris tot op nihil heeft hij niet toegestaan. De inrichting en de inventaris van het pand zijn na de staking gehandhaafd. Een deel van het pand a-straat .., ongeveer 40 percent, blijft na staking verhuurd aan de B.V., te weten de archiefruimte, de werkkamer van B, (een deel van) de spreekkamer en de voormalige assistentenkamer. Ook is er sprake van onderverhuur aan I. Verder wordt een deel van het pand na de staking gebruikt als slaap- en werkkamer van de kinderen van belanghebbende. In de voormalige behandelkamer is een biljart geplaatst. De behandelinstrumenten en de archieven zijn daar nog steeds aanwezig.
2.10 In verband met de staking is het pand a-straat .. overgebracht van het (buiten)vennootschappelijk ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen van belanghebbende, waarbij de waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken als uitgangspunt is gehanteerd. Die waarde bedraagt ƒ 360.000, - per 1 januari 1999. Tevens is bij de waardering rekening gehouden met een geschatte kostenpost aan onderhoud en verbouw van ƒ 60.000, -. In overleg met de inspecteur is in de bezwaarfase besloten om het pand gezamenlijk te laten taxeren, rekening houdend met het huurcontract met de B.V.. De taxatie is voor partijen bindend.
2.11 De echtgenoot van belanghebbende is in het onderhavige jaar naar Orlando, de Verenigde Staten, geweest. Aldaar heeft hij een oogartsencongres bezocht. Dit congres werd georganiseerd door de American Academy of Ophtalmology. Ter zake van (onder andere) dit congres, de reis alsmede het verblijf is een bedrag van ƒ 12.090, - ten laste van het resultaat over 2000 van de maatschap gebracht. De inspecteur heeft slechts daarvan ƒ 7.500, - in aftrek toegelaten. Van het resterende deel (minus 10 percent als “Oortse kosten”) heeft de inspecteur 15 percent, te weten ƒ 620, - (afgerond) in aanmerking genomen als winstcorrectie voor belanghebbende.
2.12 Het aangiftebiljet IB/PV 2000 vermeldt een belastbaar inkomen van ƒ 109.881, - met daarin opgenomen een afname van de oudedagsreserve van ƒ 43.595, -. Naar aanleiding van de onder 2.3 vermelde boekenonderzoeken is aan belanghebbende op 23 september 2003 de onderhavige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 317.680, -. Daarbij is tevens een verzuimboete van ƒ 1.750, - opgelegd. Tegen de aanslag is bij bezwaarschrift d.d. 23 september 2003 bezwaar gemaakt.
2.13 De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens bij uitspraak d.d. 17 december 2003 wegens het ontbreken van de gronden niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve heeft hij de aanslag gehandhaafd. Tegen voormelde uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld.
2.14 Volgens de ambtshalve gegeven vermindering van de aanslag IB/PV 2000 d.d. 22 maart 2005 en zijn brief d.d. 3 maart 2005 stelt de inspecteur zich op het standpunt dat het belastbare inkomen ƒ 273.780, - moet bedragen, welk bedrag de volgende correcties behelst:
correctie congreskosten ƒ 620, -
onderhoudskosten pand a-straat .. ƒ 14.440, -
afwaardering inventaris maatschap ƒ 7.054, -
meer stakingswinst i.v.m. pand a-straat .. ƒ 130.000, -
rente - ƒ 12, -
huur a-straat ƒ 6.931, -
autokosten ƒ 151, -
zelfstandigenaftrek ƒ 4.380, -
2.15 Ter zitting van 30 november 2006 heeft de gemachtigde ingestemd met de correctie huur a-straat. Met de onder 2. 14 vermelde correctie autokosten had belanghebbende al in de bezwaarfase ingestemd. De correctie rente is tussen partijen geen punt van geschil en de correctie zelfstandigenaftrek is slechts in geschil voor zover - naar de gemachtigde ter zitting stelt - de inspecteur het tweede lid van artikel 44m van de Wet onjuist heeft toegepast.
2.16 In zijn beroepschrift en ter zitting wil belanghebbende dat alsnog rekening gehouden wordt met de door haar gestelde kosten van het leggen van een parketvloer in het jaar 1998 door de heer K in het pand a-straat ...