2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1 Belanghebbende, geboren op 1 februari 1963 en gehuwd, is directeur en houder van alle aandelen in de besloten vennootschap H B.V. (hierna: H BV). H BV is houder van 50% van de aandelen in de besloten vennootschap O B.V. (hierna O BV). De overige aandelen in O BV worden gehouden door F B.V., waarvan G (hierna: G) directeur en enig aandeelhouder is.
2.2 O BV is enig aandeelhouder van de besloten vennootschappen B B.V. (hierna B BV), I B.V. (vanaf de oprichting op 28 december 2001), J B.V. (vanaf de oprichting op 22 februari 2000) en K B.V. (vanaf de oprichting op 22 februari 2000). B BV is enig aandeelhouder van L B.V. (hierna: O L BV). O L BV drijft een aannemings-, expeditie en sloopbedrijf.
2.3 Op 12 mei 2000 hebben belanghebbende, G en O L BV een firma-overeenkomst ondertekend; hierin hebben zij verklaard met ingang van 1 april 2000 een vennootschap onder firma (hierna: de Vof) te zijn aangegaan.
2.4 O L BV heeft haar ondernemingsactiviteiten aan de Vof overgedragen. Het personeel is in dienst van de besloten vennootschap gebleven. O L BV heeft haar vaste activa niet aan de Vof overgedragen, maar aan haar verhuurd.
2.5 Op verzoek van belanghebbende is de inspecteur ermee akkoord gegaan dat de firma is aangegaan op 1 januari 2000 en dat de overdracht van de ondernemingsactiviteiten van O A&T BV met ingang van die datum moet worden geacht te zijn geschied.
2.6 De omzet van O L BV bestaat vanaf 1 januari 2000 uit een vergoeding voor personeelskosten en uit een opbrengst van verhuur van vaste activa; beide vergoedingen zijn afkomstig van de Vof.
2.7 Blijkens artikel 2 van haar statuten heeft H BV ten doel het beheren van vermogen en het beleggen daarvan in roerende en onroerende zaken en het deelnemen in-, de directie voeren over- en het zich -al dan niet financieel- interesseren bij andere ondernemingen een en ander in de meest ruime zin van het woord.
2.8 Bij beschikkingen van de Minister van Justitie van 4 januari 2000 respectievelijk 6 januari 2000 zijn verklaringen van geen bezwaar afgegeven inzake de oprichting door O BV van de besloten vennootschappen K B.V. en J B.V.
2.9 Belanghebbende is voor de helft eigenaar van een pand gelegen aan de a-straat .. te Y. Tot 1 januari 2000 verhuurde hij dit aan O L BV. Per die datum is de huurovereenkomst beëindigd en stelt belanghebbende (zijn deel van) het pand aan de Vof ter beschikking.
Vanaf 1 januari 2000 heeft belanghebbende (tezamen met G) diverse bedrijfsmiddelen aangeschaft. Deze bedrijfsmiddelen en voornoemd pand heeft hij tot zijn buitenvennoot-schappelijk ondernemingsvermogen gerekend.
2.10 Per 1 juli 2001 is de Vof ontbonden en komen de tot dat tijdstip door de Vof verrichte activiteiten weer volledig voor rekening en risico van O L BV.
2.11 Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van negatief ƒ 84.982. Dit inkomen bestond onder meer uit winst uit onderneming ten bedrage van -/- ƒ 95.550 (inclusief een investeringsaftrek van ƒ 32.355 en een willekeurige afschrijving van ƒ 100.000 op de onder 2.9 vermelde onroerende zaak). Belanghebbende claimde in zijn aangifte voorts
ƒ 16.950 aan zelfstandigenaftrek .
2.12 In een brief inzake belanghebbende van de inspecteur aan gemachtigde van 10 januari 2003 is onder meer het volgende vermeld:
"Prive gebruik auto
Uit de door u verstrekte gegevens blijkt dat (...) rekening is gehouden met een privé gebruik auto van ƒ 25.485. (...) Uit (...) blijkt echter dat dit ƒ 30.318 zou moeten zijn (...) Ik stel voor om, uit praktisch oogpunt, het verschil (ƒ 4.833) als privé-voordeel van de door de werkgever ter beschikking gestelde auto aan te merken. (...)
Inkomsten die onder de loonbelasting vallen
(…) Aangezien [belanghebbende] directeur (...) van de BV's is, lijkt het me redelijk om hem ten minste het loon van de meest verdienende werknemer toe te kennen. (...) Ik stel het loon van [belanghebbende] voor het jaar 2000 dan ook vast op ƒ 77.920 (...).
Zelfstandigenaftrek
(…) Gezien (...) ben ik van mening dat u niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tenminste 1225 uren in de onderneming is gewerkt.
Om de standpunten niet te laten verharden en om tot een oplossing te komen, ben ik bereid om onder voorwaarde de zelfstandigenaftrek te accepteren (en daarbij behorende WASO). Echter alleen indien er geen verdere discussie is over de vorige 2 punten.
Aanmerkelijk belang
Tijdens ons gesprek heb ik al aangegeven dat ik van mening ben dat er sprake is van een fictieve vervreemding van de aanmerkelijk belang aandelen in [OH BV] (...). Ik ben (...) van mening dat de activiteiten van de BV's dusdanig met de activiteiten van de Vof zijn verweven, dat de aandelen verplicht ondernemersvermogen zijn.
Op grond van artikel 20a, lid 6, sub g Wet op de inkomstenbelasting 1964 zal dan over het verschil tussen ƒ 324.625 (uit uw aangifte inkomstenbelasting 2000) en de verkrijgingsprijs ad ƒ 40.000 afgerekend dienen te worden.
Om enigszins voortgang te houden in de behandeling van deze aangifte, verzoek ik u om vóór 31 januari 2003 te kennen te geven of u akkoord kunt gaan met bovenstaande punten".