2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is op 17 juli 1991 in het huwelijk getreden met mevrouw C (hierna: C) waarbij zij tevoren huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. Een huwelijksrechtelijke gemeenschap van goederen is daarbij uitgesloten maar wel werd een verrekeningsbeding opgenomen.
2.2 In de loop der tijd (ultimo 1994) zijn belanghebbende en C duurzaam gescheiden gaan leven. Bij beschikking van de rechtbank te Zwolle van 29 december 1999, op 24 maart 2000 ingeschreven in de registers van de gemeente L, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3 Belanghebbende en C zijn in 1992 een Vennootschap onder firma (hierna: Vof) aangegaan. De akte van oprichting is gedateerd 17 februari 1992. De openingsbalans is opgemaakt per 1 januari 1992, de slotbalans per 9 juli 1992.
2.4 Belanghebbende heeft in de Vof zijn eenmanszaak ingebracht, bestaande uit de exploitatie van een binnenvaartschip. Bij het aangaan van de Vof heeft hij zich de in de onderneming aanwezige stille reserves niet voorbehouden.
2.5 Het binnenvaartschip is in de loop van 1992 verkocht en de in de Vof gedreven onderneming is daarmee feitelijk gestaakt. Belanghebbende heeft zijn aandeel in de stakingswinst verantwoord in zijn aangifte IB/PH 1992.
2.6 In de civiele procedures (zie punt 2.8 tot en met 2.11 hierna) heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat het niet de bedoeling is geweest om werkelijk vermogen van hem over te laten gaan naar C en dat de oprichting van de Vof moet worden aangemerkt als een schijnhandeling. Het via de Vof zogenaamd overdragen van vermogen aan C is
volgens belanghebbende uitsluitend gedaan om zijn vermogen af te schermen van zijn ex-echtgenote (zie arrest van 14 maart 2001 van het Gerechtshof te Leeuwarden, pagina 2, onderdeel 4, opgenomen in bijlage 3.7 bij het verweerschrift).
2.7 In 1994 heeft belanghebbende een motorschip gekocht dat hij sindsdien in de vorm van een eenmanszaak exploiteert.
2.8 Bij dagvaarding van 14 mei 1997 heeft belanghebbende C gedagvaard tot betaling van f 1.065.796,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening (zie bijlage 3.3 bij het verweerschrift). Dit heeft geresulteerd in het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 26 mei 1999, waarbij de rechtbank de vordering van belanghebbende heeft afgewezen en hem in de proceskosten heeft veroordeeld (zie bijlage 3.4 bij het verweerschrift).
2.9 Bij hoger beroep dagvaarding van 11 augustus 1999 is belanghebbende in hoger beroep gekomen (zie bijlage 3.5 bij het verweerschrift).
2.10 Daarna heeft C belanghebbende in kort geding doen dagvaarden, hetgeen heeft geresulteerd in het vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden in kort geding van 1 november 1999. C is hierbij veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een bedrag groot f 213.750,-, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 mei 1997 tot aan de dag der algehele voldoening (zie bijlage 3.6 bij het verweerschrift). Ten aanzien van het bedrag van f 213.750,- staat in het vonnis (onder punt 6.1) vermeld dat C erkend heeft dit bedrag aan belanghebbende schuldig te zijn op grond van het vennootschapscontract.
2.11 In de bodemprocedure heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 14 maart 2001 arrest gewezen. Op grond van dit arrest heeft op 17 april 2001 een comparitie van partijen plaatsgevonden, op welke zitting de zaak tussen partijen is geschikt zoals weergegeven in het proces-verbaal van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 april 2001. In dit proces-verbaal wordt, anders dan in het arrest van 14 maart 2001, omtrent het - naar aanleiding van de kort gedingprocedure - door C betaalde bedrag van f 213.750,-, vermeerderd met wettelijke rente, niets meer vermeld (zie bijlage 3.8 bij het verweerschrift).
2.12 Belanghebbende heeft via D Gerechtsdeurwaarderskantoor en Incassobureau B.V. in november 1999 een bedrag van f 240.000,- ontvangen. C had in beginsel moeten betalen een bedrag van f 213.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente ad f 30.371,-, in totaal derhalve een bedrag van f 244.121,-. Zij heeft een bedrag overgemaakt aan de Gerechtsdeurwaarder D van f 242.478,78. Het verschil ad f 1.642,22 heeft betrekking op verrekening van proceskosten. Waarop het verschil van f 2.478,78 (f 242.478,78 minus f 240.000,-) betrekking heeft blijkt niet uit de overgelegde stukken. In de kennisgeving behorende bij de uitspraak op bezwaar (brief van 26 oktober 2004, zie bijlage 5 bij het verweerschrift) is door de inspecteur aangenomen dat het hier gaat om een verrekening van kosten gemaakt door kantoor D.
2.13 De inspecteurheeft bij de uitspraak op bezwaar uiteindelijk ter zake van de wettelijke rente een bedrag van f 30.371,- minus (f 1642,22 + f 2478,78) aan kosten ofwel f 26.250,- in het belastbare inkomen begrepen.