ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ1231

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 735/03 Rioolrecht
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van tariefstelling rioolrecht in strijd met Gemeentewet

In deze zaak, uitgesproken op 27 oktober 2006 door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de onverbindendheid van de tariefstelling van het rioolrecht centraal. De belanghebbende, Stichting X, heeft bezwaar gemaakt tegen 1.012 aanslagen rioolrecht voor het jaar 2002, opgelegd door de gemeente Y. De totale aanslagen bedroegen € 150.231,40. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2006 werd het standpunt van beide partijen toegelicht. De belanghebbende betoogde dat de geraamde baten van het rioolrecht de geraamde lasten overschreden, in strijd met artikel 229b van de Gemeentewet. De heffingsambtenaar stelde echter dat de geraamde lasten de geraamde baten ruimschoots overschreden en dat er geen strijd was met de wet.

Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van het tarief niet in strijd heeft gehandeld met artikel 229b van de Gemeentewet. De geraamde lasten, inclusief bijdragen aan bestemmingsreserves en noodzakelijke vervangingen, overschreden de geraamde baten. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de gemeente onterecht kosten voor toekomstige uitbreidingen in de begroting had opgenomen. De beslissing van de heffingsambtenaar werd bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 735/03 27 oktober 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van Stichting X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Y (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslagen rioolrecht voor het belastingjaar 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Met dagtekening 30 september 2002 zijn aan de belanghebbende bij een aanslagbiljet 1.012 aanslagen rioolrecht voor het jaar 2002 opgelegd voor een totaal bedrag van € 150.231,40 (1.012 x € 148,45).
1.2 De belanghebbende heeft tegen deze aanslagen tijdig
een bezwaarschrift ingediend. Bij op 31 juli 2003 gedagtekende uitspraak heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlagen) dat ter griffie van het hof is ingekomen op 8 september 2003 en dat werd aangevuld bij brief (met bijlagen) van 6 oktober 2003.
1.4 Op 6 november 2003 is het verweerschrift (met bijlagen) van de heffingsambtenaar ingediend.
1.5 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 juli 2006, gehouden te Leeuwarden. Aldaar waren aanwezig belanghebbendes gemachtigde A, bijgestaan door B en C, alsmede namens de heffingsambtenaar D. Ter voormelde zitting hebben beide partijen de door hen voorgedragen pleitnota overgelegd. Zonder bezwaar van de heffingsambtenaar heeft belanghebbendes gemachtigde enkele bijlagen bij zijn pleitnota gevoegd.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken
moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1 De onderhavige aanslagen hebben betrekking op 1.012 direct op het buizenstelsel van de gemeentelijke riolering van de gemeente Y (: de gemeente) aangesloten woningen, waarvan belanghebbende bij het begin van het onderhavige belastingjaar eigenaresse was.
2.2 In de begroting 2002 van de gemeente Y, welke aan het belastingtarief rioolrecht ten grondslag ligt, is ter zake van het onderdeel 'riolering en waterzuivering' als totaal geraamde lasten van het dienstjaar € 994.488,- (onderverdeeld in 'pompen en riolen (rioolgemalen) en bergbezinkbassins', exclusief uitgaven GRP ad € 597.154,- en 'gemeentelijk rioleringsplan (: GRP)' ad € 397.334,-) opgenomen en als totaal geraamde baten van het dienstjaar € 599.738,-. Het nadelige saldo bedraagt € 394.750,-.
2.3 Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak de onderhavige door hem opgelegde aanslagen rioolrecht onverkort gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de tariefstelling onverbindend is omdat in strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet de geraamde baten van het rioolrecht uitgaan boven de geraamde lasten.
3.2 De belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij is van mening dat de gemeente ten onrechte de kosten van het realiseren van uitbreidingsinvesteringen - voor bergbezinking-voorzieningen en voor de aansluiting van een aantal eigendommen in het buitengebied, ten aanzien waarvan op de gemeente (in de toekomst) de plicht rust deze aansluiting te bewerkstelligen - doorberekent in het tarief voor het rioolrecht. Datzelfde geldt haars inziens voor de post 'correctie onbalans'.
3.3 De heffingsambtenaar stelt dat hij niet heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet omdat de geraamde inkomsten ruimschoots onder de geraamde lasten blijven. Er zijn alleen vervangingsinvesteringen opgenomen in de begroting en geen uitbreidingsinvesteringen. De post 'correctie onbalans' loopt via de egalisatiereserve, zodat belanghebbende deze post ten onrechte apart onder de uitgaven vermeldt.
3.4 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten
van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waaraan ter zitting geen nadere gronden zijn toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Op grond van artikel 2, lid 1, van de Verordening rioolrecht 1997 van de gemeente Y, zoals deze verordening in het onderhavige jaar luidde (: de Verordening), wordt onder de naam 'rioolrecht' een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
4.2 Tussen partijen is niet in geding dat de onderhavige aanslagen - elk ten bedrag van € 148,45- zijn opgelegd overeenkomstig de Verordening. Daarmee wordt naar het oordeel van het hof niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3 Artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bepaalt, voor zover van belang, dat in de verordening op grond waarvan rioolrecht wordt geheven, de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van het rioolrecht niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Lid 2 van voornoemd artikel luidt dat onder de in het eerste lid bedoelde lasten mede worden verstaan bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa.
4.4 Uit de Memorie van Toelichting bij laatstgenoemde bepaling (Kamerstukken II, 1989/90, 21 591, blz. 81, Wet van 27 april 1994, Stb. 419) komt het volgende naar voren:
'Onder bepaalde omstandigheden is het derhalve mogelijk stortingen in de reserves via retributieheffing te verhalen. Het dient daarbij slechts te gaan om toekomstige investeringen ten behoud van het bestaande voorzieningen-niveau. Reserves voor uitbreiding van het voorzieningenniveau kunnen niet op deze wijze worden verhaald.'
4.5 Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar bij het vaststellen van het tarief niet gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet omdat uit de vaststaande feiten onder 2.2. en het hierna onder 4.6 overwogene volgt dat de geraamde lasten de geraamde baten overschrijden en er voor het hof geen reden is aan de betrouwbaarheid van de onder 2.2 vermelde bedragen te twijfelen.
4.6 Anders dan de belanghebbende meent is het hof van oordeel dat de aanleg van de bergbezinkvoorzieningen ad ƒ 300.000,- (€ 135.134,-) in het onderhavige jaar - dit zijn naar niet, althans onvoldoende, weersproken is komen vast te staan reservoirs voor tijdelijke opvang van afvalwater waarin tevens slibafzetting plaatsvindt met een voorziening om het slib te kunnen verwijderen en waaruit overstortingen plaatsvinden -, geen uitbreiding van het bestaande buizenstelsel van de gemeentelijk riolering inhoudt maar de aanleg betreft van voorzieningen om het bestaande stelsel aan de hedendaagse eisen te laten voldoen en om de continuïteit van het bestaande rioleringssysteem te kunnen waarborgen. Een reservering voor dergelijke voorzieningen valt dus binnen de grenzen van het tweede lid van genoemd artikel 229b, zodat met deze kosten terecht rekening is gehouden in de begroting die aan de vaststelling van het belastingtarief ten grondslag ligt.
Datzelfde geldt voor de post 'aansluiting panden buitengebied' ad ƒ 124.825,- (€ 56.643,-). Ten aanzien van deze post heeft de heffingsambtenaar immers onvoldoende weersproken gesteld dat dit geen reservering, maar een afschrijvingslast betreft van de vanaf 2001 geplande aansluiting van 73 percelen in het buitengebied. Deze stelling van de heffingsambtenaar vindt bevestiging in het (deels) tot de gedingstukken behorende Rioleringsplan 2000-2004 (bijlage 11 verweerschrift), zodat ook deze kosten naar het oordeel van het hof terecht zijn meegenomen bij de vaststelling van het belastingtarief.
Ook anderszins is het hof niet aannemelijk geworden dat de gemeente geraamde lasten, die betrekking hebben op toekomstige uitbreiding van het rioleringsstelsel, in de geldende belastingtarieven heeft verdisconteerd door daarvoor in de begroting een reservering of voorziening op te nemen. Het door de belanghebbende genoemde investeringsbedrag van ƒ 10.000,- heeft geen betrekking op het onderhavige jaar, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.
4.7 Gelet op het onder 2.2 vermelde en het onder 4.6 overwogene kan hetgeen de belanghebbende heeft opgemerkt ten aanzien van de post 'correctie onbalans' ad ƒ 177.300,- (€ 80.455,-) haar niet baten. De geraamde lasten overschrijden immers reeds ruimschoots de geraamde baten.
4.8 Anders dan de belanghebbende meent staat het raadsbesluit van 4 november 1994 er niet aan in de weg dat bij de vaststelling van het belastingtarief rekening wordt gehouden met de kapitaalslasten, temeer niet nu het belastingtarief door diezelfde raad is vastgesteld.
4.9 Nu het hof ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de gemeente bij het opmaken van de aan de belastingtarieven ten grondslag liggende begroting voor het belastingjaar 2002 heeft gehandeld in strijd met het bepaalde, dan wel het doel en de strekking van, artikel 229b van de Gemeentewet, is het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar.
5. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 27 oktober 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. H.H.A. Fransen, raadsheer, en mr, H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en griffier.
Op 1 november 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.