2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 De belanghebbende exploiteert vanaf 1994 in de vorm van een eenmanszaak een coffeeshop te Z. Over de jaren 1994 tot en met 1996 bleek belanghebbendes administratie grote tekortkomingen te vertonen. In verband hiermee is in 1997 tussen de belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij de totale belastingschuld over genoemde jaren is vastgesteld op ƒ 75.000,-. Tevens is daarbij afgesproken dat belanghebbende alle reguliere fiscale verplichtingen met ingang van 1 januari 1997 stipt zou nakomen en dat de (kas)administratie correct en volledig zou worden bijgehouden. Voor het onderhavige jaar heeft de belanghebbende niet tijdig aangifte gedaan voor de IB/PV.
2.2 In december 2001 is er een boekenonderzoek gestart bij belanghebbende. Reden voor het onderzoek was de inbeslagname door de politie in november 2000 van onder andere 27 kilogram weed/hasj, hetgeen tot gevolg had dat belanghebbendes coffeeshop door de gemeente L van de gedooglijst werd afgevoerd. In het rapport van het boekenonderzoek van 28 maart 2002, waarbij onder andere de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PV voor het jaar 1998 werd onderzocht, wordt geconstateerd dat de kasadministratie op geen enkele wijze een getrouw beeld geeft van het verloop van de geldstroom en dat er in de jaren 1999 tot en met 2001 geen verbetering van het administratieve proces is. De inkoop van de in beslag genomen weed/hasj bleek niet in de administratie van 2000 te zijn verwerkt en ook de loonadministratie over de jaren 1998 tot en met 2000 vertoonde gebreken.
Voornoemde constateringen hebben onder andere voor het jaar 1998 geleid tot een correctie van het aangegeven belastbaar inkomen van ƒ 169.113,- tot een vastgesteld belastbaar inkomen van ƒ 490.310,-. Hiervoor is een navorderingsaanslag opgelegd. Voor het onderhavige jaar was in verband met het niet doen van een aangifte reeds een ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 500.000,-. Gelet op de bevindingen van het boekenonderzoek en het ontbreken van relevante gegevens voor het jaar 1999, was er geen aanleiding deze ambtshalve aanslag te herzien.
2.3 Op 20 maart 2003 heeft vervolgens opnieuw een boekenonderzoek plaatsgevonden, waarbij onder andere de aanvaardbaarheid van de inmiddels op 12 april 2002 gedane aangifte IB/PV voor het jaar 1999 is onderzocht. Ook voor onderhavige jaar komt de controleambtenaar tot de conclusie dat de kasadministratie op geen enkele wijze een getrouw beeld geeft van het verloop van de geldstromen en dat de administratie niet kan dienen als basis voor de winstberekening. Betalingen en ontvangsten worden onjuist (en soms voortijdig) geboekt, kassastroken en primaire bescheiden ontbreken, geboekte dagomzetten kloppen niet met de saldi van de kassastroken en er zijn hiaten in de loonadministratie. Omdat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) concludeert de controle-ambtenaar tot omkering van de bewijslast. Op basis van door belanghebbende bij de politie afgelegde verklaringen, waaruit blijkt dat er aanzienlijk meer omzet tabak/roesmiddelen is geweest dan in de administratie werd verantwoord en waarin belanghebbende stelt dat de dag- en avondopbrengst varieert van respectievelijk ƒ 2.000,- tot ƒ 3.000,- en van ƒ 1.500,- tot ƒ 2.000,- (welke becijferingen worden ondersteund door de verklaringen van twee ex-personeelsleden van belanghebbende), berekent de controleambtenaar een gemiddelde weekomzet tabak/roesmiddelen van ƒ 29.750,-. Uitgaande van een weekomzet van ƒ 25.000,- en een (op branchegegevens gebaseerd) brutowinstmarge van 50%, berekent hij vervolgens de brutowinst voor het onderhavige jaar op ƒ 650.000,-. Verminderd met de aangegeven brutowinst op tabak/roesmiddelen van ƒ 209.745,- resulteert dit in een correctie van ƒ 440.255,-. Tezamen met een viertal andere niet in geschil zijnde correcties berekent de controleambtenaar het belastbaar inkomen voor het onderhavige jaar op ƒ 636.603,-.
2.4 Voor het verschil tussen voormeld bedrag van ƒ 636.603,- en het bij onderhavige aanslag vastgestelde belastbaar inkomen van ƒ 500.000,- heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd. Op het hiertegen ingediende bezwaarschrift is nog geen uitspraak gedaan.
2.5 Bij arrest van 30 maart 2005 is belanghebbende door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Leeuwarden veroordeeld tot straf ter zake van onder andere opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd in de gemeente L in de periode 1 mei 1998 tot en met 23 november 2000. Op dezelfde datum is arrest gewezen in de ontnemingszaak. Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk geworden. Het voordeel dat de belanghebbende heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen is daarbij (voor een periode van 130 weken) vastgesteld op het geschatte bedrag van € 441.647,95. In navolging van de advocaat generaal heeft de strafkamer van het hof bij de berekening van dit bedrag een brutowinstpercentage van 35 gehanteerd. Dit percentage is blijkens de schriftelijke toelichting van de advocaat generaal op de ontnemingsvordering gebaseerd op de verklaring van belanghebbende over de inkoopprijs en de verkoopprijs van soft drugs.