ECLI:NL:GHLEE:2006:AY7613

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 901/04 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting en de rechtsgeldigheid van facturen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 25 augustus 2006, staat de rechtsgeldigheid van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting centraal. De belanghebbende, X B.V., ontving op 25 februari 2004 een naheffingsaanslag van € 209.683,-- voor het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag ongegrond. De belanghebbende stelde dat de facturen, waarop de naheffingsaanslag was gebaseerd, onjuist en onterecht waren en dat zij de omzetbelasting niet verschuldigd was.

De zaak kwam voor het hof na een beroepschrift dat op 18 augustus 2004 was ingediend. Tijdens de zitting op 28 april 2006 werd de directeur van de belanghebbende en de inspecteur gehoord. De belanghebbende voerde aan dat de facturen enkel waren opgesteld om de rekening-courant verhouding recht te trekken en dat de omzetbelasting niet verschuldigd was, omdat de facturen niet waren verzonden in de zin van de wet. De inspecteur daarentegen stelde dat de belanghebbende als opsteller van de facturen verantwoordelijk was voor de vermelde omzetbelasting, ongeacht de juistheid van de facturen.

Het hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hof concludeerde dat de belanghebbende de omzetbelasting op de facturen had moeten voldoen, ongeacht de vraag of de prestaties daadwerkelijk waren verricht. De argumenten van de belanghebbende over de onjuistheid van de facturen en de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst werden verworpen. Het hof stelde vast dat de belastinginkomsten niet tijdig en volledig waren uitgeschakeld, wat leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 04/00801 25 augustus 2006
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord (: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1. Met dagtekening 25 februari 2004 is aan de belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet) een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 209.683,-- aan omzetbelasting.
1.2. De belanghebbende heeft tegen voormelde naheffingsaanslag tijdig een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 9 juli 2004 belanghebbendes bezwaar tegen de nageheven omzetbelasting ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een op 18 augustus 2004 gedagtekend beroepschrift (met bijlage) ingediend, dat bij het hof is ingekomen op 7 september 2004. Op 8 september 2004 heeft de belanghebbende nog enkele stukken gefaxt en bij geschrift van 1 december 2004 heeft zij de gronden van het beroep (met bijlagen) ingediend. De inspecteur heeft op 3 november 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4. De zaak is behandeld ter zitting van 28 april 2006, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes directeur, de heer A, alsmede namens de inspecteur B, bijgestaan door de heer C.
1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1. De belanghebbende exploiteert het gebouw 'D' te L, een handelscentrum voor jachten, zeilboten en andere artikelen op het gebied van de watersport.
2.2. Belanghebbende maakte tot 20 november 2002 deel uit van de zogenaamde E-groep. Deze groep heeft D gebouwd en in het jaar 2000 verkocht aan F B.V., onderdeel van de zogenaamde G-groep. De exploitatie van het gebouw bleef bij belanghebbende.
2.3. Op voornoemde datum zijn de aandelen van belanghebbende in verband met een naderend faillissement van onderdelen van de E-groep voor ƒ 1,-- gekocht door H B.V., onderdeel van eerdergenoemde G-groep. Aldus kwam zowel de eigendom als de exploitatie van D binnen de G-groep te liggen.
2.4. Op verzoek van de (nieuwe aandeelhouder van) belanghebbende heeft er in maart 2003 een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende en de inspecteur. Het verzoek werd gedaan omdat er in de administratie van belanghebbende onregelmatigheden waren aangetroffen; aan enkele door belanghebbende uitgeschreven facturen ten name van I B.V., onderdeel van de E-groep, zouden geen prestaties ten grondslag liggen.
2.5. Nadat vervolgens in juni 2003 over het jaar 2002 een suppletieaangifte was ingediend naar een negatief bedrag van € 49.857,--, heeft de inspecteur een (beperkt) onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat de belanghebbende in verband met het onder 2.4 vermelde, de op de hierna genoemde facturen vermelde omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan en ook niet in de suppletieaangifte heeft begrepen. Het betreft de volgende facturen.
a) Factuurnummer 02 0427 van 23 september 2002, met een bedrag aan omzetbelasting van € 124.830,--. De factuur vermeldt als omschrijving 'Rentevergoeding conform Turn-key overeenkomst'.
b) Factuurnummer 02 0428 van 23 september 2002, met een bedrag aan omzetbelasting van € 68.210,--. De factuur vermeldt als omschrijving 'Huur tot 1e oplevering'.
c) Factuurnummer 02 0504 van 15 november 2002, met een bedrag aan omzetbelasting van € 66.500,--. De factuur vermeldt als omschrijving 'Huurderving in verband met het niet tijdig gereed zijn van de haven. Periode april 2002 t/m 31 december 2002'.
Door verrekening in rekening courant heeft de belanghebbende voormelde facturen en de daarop vermelde omzetbelasting betaald gekregen.
2.6. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de op de facturen vermelde omzetbelasting dient te worden voldaan. Bij onderhavige naheffingsaanslag heeft hij voormelde bedragen, met verrekening van de suppletieaangifte, nageheven.
2.7. Omdat de curator in de faillissementen van onderdelen van de E-groep vraagtekens had bij sommige transacties en handelingen, is er tussen de curator enerzijds en de belanghebbende, F B.V. en H B.V. anderzijds begin 2004 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst dient de belanghebbende onder andere de onder 2.5 vermelde facturen te crediteren.
2.8. I B.V. heeft de omzetbelasting, vermeld op de onder 2.5 genoemde facturen, in aftrek gebracht. De teruggaaf is door de ontvanger verrekend met openstaande schulden.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2. De belanghebbende is van mening dat de facturen onjuist en onterecht zijn en als niet verzonden beschouwd moeten worden. De facturen hadden slechts tot doel om de onderlinge rekening-courant verhouding recht te trekken. Zij is dan ook van mening dat zij de omzetbelasting niet verschuldigd is geworden. Naheffing acht zij ook niet terecht omdat de door I B.V. in aftrek gebrachte omzetbelasting niet heeft geleid tot een daadwerkelijke terugbetaling. Tot slot stelt de belanghebbende dat op grond van de vaststellingsovereenkomst creditnota's verzonden mogen worden en dat de daarop vermelde omzetbelasting verrekend dient te worden met die van de onderhavige naheffingsaanslag.
3.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de belanghebbende, als opsteller van de facturen, de daarop vermelde omzetbelasting verschuldigd is geworden. De facturen zijn niet gecrediteerd en de belanghebbende heeft het gevaar voor verlies aan belastinginkomsten niet uitgeschakeld. De belasting is door verrekening met schulden reeds teruggegeven aan I B.V. Bovendien wijst de inspecteur erop dat de belanghebbende door verrekening in rekening courant de facturen en de daarop vermelde omzetbelasting betaald heeft gekregen. Hij erkent wel dat er twijfel bestaat over de juistheid van de facturen, maar voor de verschuldigdheid van de omzetbelasting acht hij dit niet relevant. De door de vaststellingsovereenkomst voorgeschreven creditering kan de belanghebbende zijns inziens niet baten.
3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
Aangaande de ontvankelijkheid van het beroepschrift
4.1. Uit (aantekeningen op) het op 18 augustus 2004 gedagtekende beroepschrift blijkt dat dit op 18 augustus te 16.45 uur is gefaxt naar het nummer 000-0000000. Uit het overzicht van verzonden faxberichten blijkt dat op voormelde datum om 16.38.31 uur een fax is verzonden naar voormeld nummer. Het betreft hier een faxnummer van de belastingdienst. Bij de belastingdienst is voornoemd beroepschrift niet bekend en ontbreken de faxlijsten van de week van 18 augustus 2004.
4.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat niet onaannemelijk is dat de belanghebbende het beroepschrift heeft ingediend bij de belastingdienst en dat de belastingdienst heeft verzuimd om dit door te zenden aan het gerechtshof.
4.3. Gelet op vorenoverwogene en het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (: de Awb) is het hof van oordeel dat de belanghebbende haar beroepschrift tijdig heeft ingediend en kan worden ontvangen in haar beroep.
Aangaande het eigenlijke geschil
4.4. Vast staat dat belanghebbende in het onderhavige tijdvak facturen heeft uitgereikt met vermelding van omzetbelasting en dat zij deze omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan.
4.5. Voor zover ervan uitgegaan moet worden dat de op de facturen vermelde prestaties door belanghebbende zijn verricht en voor de omzetbelasting belaste prestaties betreffen, heeft de belanghebbende op grond van het bepaalde in de artikelen 13, lid 1, aanhef en onder a, en 14, lid 1, van de Wet de op die facturen vermelde omzetbelasting ten onrechte niet op aangifte voldaan. In zoverre is deze omzetbelasting dan ook terecht van haar nageheven.
4.6. Voor zover het ervoor gehouden moet worden dat aan de onder 2.5 vermelde facturen geen (belaste) prestaties ten grondslag liggen, heeft de belanghebbende ten onrechte op de door haar uitgereikte facturen omzetbelasting vermeld. Op grond van het bepaalde in artikel 37 van de Wet wordt zij alsdan die omzetbelasting verschuldigd op het tijdstip waarop zij de facturen heeft uitgereikt en is zij gehouden deze belasting op de voet van artikel 14 van de Wet te voldoen. Onjuiste en onterechte facturen kunnen -anders dan belanghebbende voorstaat- niet als niet verzonden worden beschouwd. Ook niet wanneer de curator deze visie deelt en de voormalige directie van belanghebbende -wat hier ook van zij- hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden. De omzetbelasting is dan ook terecht van de belanghebbende nageheven.
4.7. Anders dan de belanghebbende meent is het gevaar voor verlies van belastinginkomsten niet tijdig en volledig uitgeschakeld. Door verrekening met schulden is de op vorenbedoelde facturen vermelde omzetbelasting immers aan I B.V. teruggegeven. Van een creditering zoals vermeld onder 2.7 is niet gebleken. De vaststellingsovereenkomst zelf kan niet als zodanig gelden. Bovendien zal, gelet op het faillissement, naheffing bij I B.V. geen effect sorteren. Omdat ook anderszins niet geconcludeerd kan worden dat het verlies aan belastinginkomsten tijdig en volledig is uitgeschakeld, kan de (eventueel) ten onrechte op de facturen vermelde omzetbelasting niet op deze grond worden herzien.
4.8. Vorenoverwogene betekent dat de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag aan de belanghebbende is opgelegd. Haar slechte financiële positie kan niet tot een ander oordeel leiden. Belanghebbendes beroep is ongegrond.
5. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8 :75 van de Awb.
6. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 25 augustus 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en
voorzitter, mrs. F.J.W. Drion en J. Huiskes, respectievelijk raadsheer-plaatsvervanger en raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 6 september 2006 afschrift per aangetekende post
verzonden aan beide partijen.