ECLI:NL:GHLEE:2006:AY6281

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 140/05 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar inkomstenbelasting en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 11 augustus 2006, staat de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting centraal. De belanghebbende, X, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd voor het jaar 2001, waarbij het verzamelinkomen aanvankelijk was vastgesteld op ƒ 49.453,-. Na bezwaar werd de aanslag verminderd naar ƒ 48.426,-, maar het bezwaar zelf werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Leeuwarden had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 16 juni 2006 werd door de gemachtigde van belanghebbende aangevoerd dat de ernstige ziekte van haar echtgenoot de reden was voor de late indiening van het bezwaar. De inspecteur betwistte deze claim en stelde dat het hoger beroep ongegrond verklaard moest worden. Het hof oordeelde dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden niet als een geldige reden voor de late indiening konden worden aangemerkt volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende niet ontvankelijk was. Tevens werd het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2001 ter zitting besproken, maar het hof oordeelde dat de inspecteur dit ambtshalve zou beoordelen indien het hoger beroep ongegrond werd verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, en beide partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 05/00140
Uitspraakdatum: 11 augustus 2006
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/798 van de rechtbank Leeuwarden van 11 november 2005 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord, kantoor Assen
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 8 mei 2004 aan belanghebbende over het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een verzamelinkomen van ƒ 49.453, -.
Nadat belanghebbende bezwaar gemaakt heeft tegen voormelde aanslag heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 april 2005, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve heeft de inspecteur de aanslag verminderd naar een verzamelinkomen van ƒ 48.426, -.
Bij uitspraak van 11 november 2005, verzonden op 11 november 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift (met bijlagen), gedagtekend 14 december 2005, bij het hof ingekomen op 19 december 2005. De inspecteur heeft op 13 februari 2006 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006. Aldaar zijn verschenen de heer A als de gemachtigde van belanghebbende en de heer B namens de inspecteur. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de door belanghebbende verstrekte machtiging en de door hem voorgelezen pleitnota (met bijlagen) overgelegd. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bijlagen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van de uitspraak van de rechtbank.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is of het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is. Belanghebbende voert aan dat de ernstige ziekte van haar echtgenoot de reden was dat te laat bezwaar is gemaakt tegen de onderwerpelijke aanslag. Bovendien liep er vanaf april 2004 “een slepende kwestie GAK/UWV”, die veel tijd en energie vergde van haar echtgenoot. De inspecteur is van opvatting dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
3.2 Indien het hof van oordeel is dat het bezwaar wel ontvankelijk is, is in geschil de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen over 2001. Belanghebbende is - zoals ter zitting van 16 juni 2006 blijkt - van mening dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gesteld moet worden op ƒ 3.162, - over het jaar 2001. Namens belanghebbende wordt voor de onderbouwing daarvan verwezen naar de ter zitting overgelegde pleitnota en de daarbij behorende bijlagen. De inspecteur heeft ter zitting toegezegd dat hij de juistheid daarvan ambtshalve zal beoordelen indien het hof het hoger beroep ongegrond verklaard.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het hof is de beslissing van de rechtbank een juiste beslissing, waarbij het hof de rechtsgronden van de rechtbank overneemt. In aanvulling daarop overweegt het hof dat de door belanghebbende naar voren gebrachte “slepende kwestie GAK/UWV”, die veel tijd en energie vergde van haar echtgenoot evenmin als een omstandigheid in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
4.4 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 11 augustus 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde griffier. De voorzitter was verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Op 16 augustus 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.