ECLI:NL:GHLEE:2006:AY6280

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 791/04 Onroerende-zaakbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onroerende-zaakbelasting en de kwalificatie van een object als woning

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de kwalificatie van het object aan de a-straat 23 centraal. De belanghebbende, Stichting X, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de gebruikersbelasting van de onroerende zaakbelasting die was opgelegd door de gemeente Delfzijl. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 november 2005 en werd voortgezet op 16 juni 2006. Tijdens deze zittingen werd gediscussieerd over de vraag of het object in hoofdzaak als woning moest worden aangemerkt, wat invloed zou hebben op het toepasselijke belastingtarief. De belanghebbende stelde dat het object voor meer dan 70% voor woondoeleinden werd gebruikt, maar tijdens de laatste zitting liet zij dit standpunt varen en handhaafde zij enkel het beroep. De heffingsambtenaar bleef bij zijn standpunt dat de aanslag terecht was vastgesteld naar het tarief voor 'niet woningen'. Het hof oordeelde dat, gezien het feit dat de belanghebbende haar grieven had laten varen, het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd op 16 augustus 2006 gedaan, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 791/04 11 augustus 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van Stichting X tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Delfzijl (hierna: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelasting (gebruikersbelasting) over het jaar 2004.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 27 februari 2004 is belanghebbende onder andere aangeslagen ter zake van het object a-straat 23 te Z in de gebruikersbelasting van de onroerende zaakbelasting. Het aanslagbiljet is genummerd 000000000000.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak d.d. 13 augustus 2004 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 3 september 2004 bij het hof is ingekomen. Op 25 oktober 2004 is de motivering van het beroep bij het hof ingekomen.
1.4 Nadat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift (met bijlagen) op 13 december 2004 heeft ingezonden, heeft hij een afschrift van de “Verordening onroerendezaakbelastingen 2004” (: de Verordening) van de gemeente Delfzijl aan het hof gestuurd.
1.5 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 november 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de heer mr. A als gemachtigde van belanghebbende (: de gemachtigde) en namens de heffingsambtenaar de heer B, bijgestaan door de heer mr. C. De gemachtigde heeft de door hem overgelegde pleitnota (met bijlagen) voorgelezen. De gemachtigde heeft een afschrift van de Verordening ter zitting ontvangen. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst en het vooronderzoek is hervat.
1.6 Als reactie op de voormelde pleitnota (met bijlagen) heeft de heer mr. C van de zijde van de heffingsambtenaar op 23 december 2005 berekeningen met begeleidend schrijven ingestuurd, waarop vervolgens de gemachtigde bij schrijven d.d. 24 januari 2006 (met bijlagen) heeft gereageerd. De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting van 16 juni 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar dezelfde personen aanwezig waren als op 21 november 2005.
1.7. Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de
inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Bij aanslagbiljet van 27 februari 2004 is aan belanghebbende een aanslag in de gebruikersbelasting van de onroerende zaakbelasting opgelegd met betrekking tot het object a-straat 23 te Z. Namens belanghebbende is daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
2.2 Tegen de daarop gedane uitspraak is namens belanghebbende tijdig beroep ingesteld. Na de mondelinge behandeling op 21 november 2005 heeft de gemachtigde van belanghebbende - zoals blijkt uit zijn schrijven d.d. 24 januari 2006 - het woonruimtepercentage berekend op 64,89, terwijl hij in zijn ter zitting van 21 november 2005 overgelegde pleitnota nog een percentage van 73,38 had berekend. Desgevraagd ter zitting van 16 juni 2006 heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven zijn grieven in de onderhavige zaak te willen laten varen onder handhaving van het beroep.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het object a-straat 23 voor de toepassing van de Verordening moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient dan wel als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient.
3.2 Tot de zitting van 16 juni 2006 heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat het object a-straat 23 voor meer dan 70% van de waarde voor woondoeleinden wordt gebruikt en dat derhalve de aanslag dient te worden vastgesteld naar het voor woningen geldende tarief. Ter zitting van 16 juni 2006 heeft belanghebbende dit standpunt verlaten en haar andere grieven laten varen.
3.3 De heffingsambtenaar houdt onverkort vast aan zijn opvatting dat de aanslag terecht naar het tarief “niet woningen” is vastgesteld.
4. De rechtsoverwegingen
Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende haar grieven tegen de uitspraak d.d. 13 augustus 2004 heeft laten varen, rest het hof niets anders dan te oordelen zoals hieronder is vermeld.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 11 augustus 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 16 augustus 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.