2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Belanghebbende exploiteert een pluimveevang- en loonbedrijf annex strohandel te Z. Met de activiteiten is een omzet behaald van f 803.769,-. Deze omzet bestaat geheel uit omzet pluimveevangen.
2.2 Op 23 mei 1996 is door de accountant van belanghebbende, namens deze, een verzoek ingediend bij de gemeente Z om in aanmerking te komen voor een perceel grond op het industrieterrein te Z. Er is verzocht om een perceel aan de westzijde ter grootte van ongeveer 2000 m2. Een geïnteresseerde werd slechts als gegadigde door de gemeente Z geaccepteerd wanneer hij ondernemer was in die gemeente. Het was bovendien belanghebbendes bedoeling het hiervoor bedoelde perceel te gaan gebruiken in het kader van de exploitatie van zijn onderneming. Op een aanvraagformulier van 5 september 1996 maakte belanghebbende concreet duidelijk naar welke percelen zijn voorkeur uitging. Totaal ging het volgens dit formulier om ongeveer 3000 m2 voor het oprichten van een pluimveevangbedrijf.
2.3 Belanghebbende is door de gemeente Z bij brief van 11 juni 1996 medegedeeld dat bij als gegadigde in het register van de gemeente was opgenomen.
Gedagtekend 1 november 1996 deelt de gemeente mee dat aan belanghebbende een bouwkavel, groot ongeveer 3.000 m2, is toegekend aan de oostzijde van het industrieterrein (kadastraal bekend gemeente Z, sectie F, nummer 000 (ged.), hierna: de kavel), waarop de exploitatie van een groothandel in hooi en stro niet is toegestaan. Belanghebbende is door de gemeente, nadat hij de acceptatietermijn had laten verstrijken, meerdere malen telefonisch benaderd met het verzoek de kavel af te nemen. De kavel kan niet worden vereenzelvigd, althans kan niet geacht worden vergelijkbaar te zijn, met het onder punt 2.2 bedoelde aangevraagde perceel.
2.4 Op 29 juli 1997 besluit het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Z de kavel aan belanghebbende te verkopen voor een koopsom van f 187.800,-, onder de voorwaarden als genoemd in de Algemene voorwaarden voor de verkoop van bouwterreinen van de gemeente Z 1996. Op grond van het bepaalde in artikel 6 van deze voorwaarden, moet de koper het bouwterrein binnen een jaar na dagtekening van de transportakte bebouwd hebben met een voor gebruik gereed zijnde bebouwing, overeenkomstig de bestemming neergelegd in het bestemmingsplan van de gemeente, waarbinnen de onderhavige kavel ligt en neergelegd in de bouwvergunning.
Artikel 20, lid 1, van genoemde voorwaarden bepaalt onder meer dat ingeval van overtreding van het bepaalde in deze voorwaarden, door de overtredende partij ten bate van de gemeente een boete verschuldigd is, gelijk aan 10% van de koopsom, voor elke ingetreden maand verzuim.
2.5 De kavel is op 12 november 1997 aan belanghebbende geleverd. Ter zake van de financiering van de kavel is belanghebbende een hypothecaire geldlening aangegaan.
2.6 Over de hiervoor onder 2.4 bedoelde koopsom is 17,5 % omzetbelasting in rekening gebracht en door belanghebbende voldaan. Deze omzetbelasting, ten bedrage van f 32.865,-, is door belanghebbende niet in aftrek gebracht.
2.7 Belanghebbende heeft de kavel en de daarbij behorende hypothecaire geldlening tot zijn privé-vermogen gerekend. De kavel is nooit gebruikt in het kader van de onderneming, noch daaraan dienstbaar geweest.
2.8 Op enig moment na de hiervoor onder 2.5 bedoelde levering heeft belanghebbende een bouwtekening laten maken voor een bedrijfspand op de kavel en een bouwaanvraag ingediend.
2.9 Op 16 juli 1999 is op verzoek van belanghebbende door notaris mr. B aan de gemeente L schriftelijk verzocht om een schriftelijke bevestiging dat enige boetebepaling uit hoofde van de bedoelde voorwaarden, wegens het onbebouwd laten van de kavel, en (door)verkoop daarvan, niet van toepassing zou zijn. In antwoord daarop deelt die gemeente op 10 augustus 1999 onder meer mee dat de bedoelde voorwaarden het doorverkopen van de kavel in onbebouwde staat niet beletten.
2.10 Uiteindelijk is de kavel door belanghebbende in 1999 onbebouwd in drie gedeelten met een boekwinst van f 122.789,-- doorverkocht aan derden.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 De inspecteur heeft in zijn beroepschrift in hoger beroep als grief tegen de uitspraak van de rechtbank naar voren gebracht dat deze onbegrijpelijk en onjuist is omdat belanghebbende de grenzen der redelijkheid heeft overschreden door de kavel tot zijn privé-vermogen te rekenen en omdat daarnaast belanghebbendes onderneming hem in staat heeft gesteld de verkoopwinst te behalen.
Subsidiair is hij van opvatting dat sprake is van inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet.
3.2 Belanghebbende heeft deze grief bestreden door te stellen dat de rechtbank een juist oordeel heeft gegeven door uit te spreken dat de kavel tot het privé-vermogen mocht worden gerekend. Voorts is belanghebbende van mening dat de subsidiaire stelling van de inspecteur dat sprake is van andere inkomsten uit arbeid, te laat is betrokken en zo dit niet het geval is, dat geen sprake is van andere inkomsten uit arbeid.
3.3 De inspecteur is van opvatting dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd en belanghebbende dat deze moet worden bevestigd.