ECLI:NL:GHLEE:2006:AX9090

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 697/04 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van voorbelasting op raceauto door de Belastingdienst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 16 juni 2006, staat centraal de vraag of de inspecteur van de Belastingdienst terecht de door de belanghebbende, een man-vrouw maatschap, in 2001 afgetrokken voorbelasting op een raceauto van € 9.418,- heeft gecorrigeerd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de heer B, heeft bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 30 september 2002. De inspecteur had de naheffingsaanslag verlaagd, maar het bezwaar van de belanghebbende werd niet ontvankelijk verklaard.

De belanghebbende voert aan dat de raceauto, die voor hobbydoeleinden werd aangeschaft, niet alleen voor privégebruik is aangeschaft, maar ook voor zakelijke doeleinden, zoals het uitnodigen van cliënten voor races. Het hof oordeelt echter dat de activiteiten met de raceauto niet als ondernemerschap kunnen worden aangemerkt, omdat deze activiteiten van geheel ander karakter zijn dan die van de makelaardij. De rechtbank concludeert dat de voorbelasting niet in aftrek kan worden gebracht, omdat de activiteiten niet in het economische verkeer zijn verricht.

Het hof vernietigt de uitspraak van de inspecteur voor zover deze de ontvankelijkheid van het bezwaar betreft, verklaart de belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar, en vermindert de naheffingsaanslag en de boete tot de bedragen die de inspecteur eerder had vastgesteld. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien de belanghebbende in materiële zin niet in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 697/04 16 juni 2006
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van maatschap X te Z
(: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord (: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 30 september 2002, aanslagnummer 0000.00.000.F.01.2501.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 29 augustus 2003 is aan de belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 30 september 2002 op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet) een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van
€ 29.111,- aan belasting. Tevens werd daarbij een boete opgelegd van € 1.710,-.
1.2. Op 14 oktober 2003 heeft de belanghebbende een bezwaarschrift (gedagtekend 9 oktober 2003 en per post verzonden) ingediend tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 18 juni 2004 belanghebbendes bezwaar niet ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 19.379,- aan belasting. Tevens werd de boete verminderd tot € 964,-.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door het indienen van een beroepschrift (met bijlage), dat op 29 juli 2004 bij het gerechtshof is ingekomen en is aangevuld bij brief (met bijlage) van 4 oktober 2004. De inspecteur heeft op 18 november 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4. De zaak is behandeld ter zitting van 28 april 2006, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde A, bijgestaan door de heer B, alsmede namens de inspecteur mr. C.
1.5. Ter voormelde zitting hebben belanghebbendes gemachtigde, de heer B en de inspecteur ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Zonder bezwaar van de inspecteur heeft de heer B bij zijn pleitnota een aantal stukken overgelegd.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1. De belanghebbende is een zogenaamde man-vrouw maatschap. De maten zijn de heer B en mevrouw D uit Z. De maatschap is een makelaardij en opereert in het bovenste segment in de markt van de onroerende zaken. Kenmerken van deze markt zijn de relatief hoge courtages en de veelal éénmalige transacties met de cliënten.
2.2. De ontvangsten van de belanghebbende bestaan onder meer uit makelaarscourtage, advertentievergoedingen (van cliënten die via de belanghebbende onroerende zaken te koop aanbieden), vergoedingen voor ingestelde taxaties en 'aanbrengprovisie' van de E-groep (assurantiën). Niet in geschil is dat over alle ontvangsten omzetbelasting moet worden voldaan.
2.3. Het geschilpunt vormt de correctie op de voorbelasting van een raceauto. De raceauto is van het merk F en is aangeschaft in 2001 voor een bedrag van ( € 44.714,- en € 21.084,-) ofwel
€ 65.798,-, inclusief € 9.418,- omzetbelasting. Belanghebbende heeft het bedrag van € 9.418,- afgetrokken als voorbelasting in het jaar 2001. De inspecteur heeft dat niet geaccepteerd en het bedrag begrepen in de naheffingsaanslag. Op deze correctie heeft de opgelegde boete geen betrekking.
2.4. De aanschaf van de raceauto en de deelname aan races is een hobby van de maat de heer B. In de interviews spreekt hij over een jongensdroom.
2.5. Op de raceauto is door middel van belettering de naam B aangebracht en het logo van de makelaardij, echter de vermelding van makelaardij o.g. ontbreekt. In het jaar 2002 zijn er met de raceauto twee races in Assen gehouden, drie in Zandvoort en voorts nog een paar in België.
2.6. Belanghebbende heeft tijdens een boekenonderzoek eind 2002 conceptuitnodigingen overhandigd, waaruit blijkt dat zij relaties uitnodigt (of heeft willen uitnodigen) om mee te rijden in de raceauto en/of om aanwezig te zijn bij races.
Uit het beroepschrift blijkt dat niet alle cliënten worden uitgenodigd, maar dat de uitnodigingen exclusief zijn en afhankelijk van de te verwachten zakelijke transacties.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de door belanghebbende in 2001 afgetrokken voorbelasting op de raceauto ten bedrage van € 9.418,- heeft gecorrigeerd.
3.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.3. Belanghebbende heeft ter zitting het geschilpunt inzake boekhoudkundige verschillen ingetrokken.
3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
Aangaande de ontvankelijkheid van het bezwaar
4.1. Partijen zijn het er blijkens de gedingstukken thans over eens dat het bezwaar wel ontvankelijk was. Het hof heeft geen aanwijzingen dat dit standpunt onjuist is en zal daarin meegaan.
Aangaande het eigenlijke geschil
4.2. Gelet op het onder 2.4 vermelde is het hof van oordeel dat de activiteiten van belanghebbende op het gebied van de autoracerij (zoals het aanschaffen van de raceauto) moeten worden aangemerkt als activiteiten ten behoeve van de hobby van de maat B. Het hof is van oordeel dat deze activiteiten van geheel ander karakter zijn dan die van de makelaardij en daar los van moeten worden gezien. Van deze hobbymatige activiteiten kan niet worden gezegd dat zij in het economische verkeer zijn verricht. Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van deze activiteiten van ondernemerschap in de zin van artikel 7 van de Wet dan ook geen sprake, zodat de voorbelasting op grond van het bepaalde in artikel 15, lid 1, aanhef en slot van de Wet niet in aftrek kan worden gebracht.
4.3. Het onder 2.5 en 2.6 vermelde maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de reclame die uitgaat van voornoemde activiteiten als meer dan verwaarloosbaar kan worden beschouwd. In verband hiermee moet worden opgemerkt dat de heer B aan het slot van zijn pleitnota stelt dat hij overweegt het zakelijk gebruik van de raceauto te beëindigen omdat dit na een aantal jaren niet veel toegevoegde waarde meer heeft.
4.4. Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als volgt.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien belanghebbende in materiële zin niet in het gelijk is gesteld.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep voor zover belanghebbende daarin niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar;
verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar;
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 19.379,- aan belasting en de boete tot € 964,-, zoals de inspecteur reeds heeft gedaan bij ambtshalve genomen beschikking van 18 juni 2004;
verstaat dat de Staat der Nederlanden het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 136,-- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld op 16 juni 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 21 juni 2006 afschrift
per aangetekende post verzonden aan beide partijen.