4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ten aanzien van correctie a.
Het hof heeft belanghebbende ter zitting in de gelegenheid gesteld de door hem afgetrokken pensioenpremie van f 11.268,- aannemelijk te maken. Daartoe heeft hij bij brief van 30 januari 2006 een kopie van een onderhandse akte van een oudedagslijfrente ingezonden. De inspecteur heeft daar op gereageerd bij brief, ingekomen op 10 februari 2006, die in afschrift naar belanghebbende is gegaan. Partijen hebben er ter zitting toestemming voor gegeven dat daarna geen nieuwe mondelinge behandeling zou worden gehouden. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift onder 6a en in genoemde brief, ingekomen op 10 februari 1996, gemotiveerd aangegeven dat geen bedrag aan pensioenpremie aftrekbaar is.
Uit de door belanghebbende ingezonden kopie kan niet worden opgemaakt dat het gaat om een pensioenregeling als bedoeld in artikel 11, lid 3, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1995). Er is immers onder meer geen enkele relatie gelegd met diensttijd en beloning.
Er kan ook geen aftrek als premie voor lijfrente worden verleend, omdat D BV geen verzekeraar is als genoemd in artikel 45, lid 5, van de Wet (tekst 1995).
Belanghebbende, op wie de bewijslast rust voor de aftrek, heeft geen feiten aannemelijk gemaakt die tot een ander oordeel moeten leiden.
4.2 Ten aanzien van correctie b.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift onder 6a gemotiveerd aangegeven dat hij in de berekening nog f 452,- te veel aan huisvestingskosten heeft meegenomen. Belanghebbendes tegenwerpingen zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende gemotiveerd om hier anders over te denken. Hij heeft met name niet aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan het "grotendeels-criterium" van artikel 8b, lid 1, onder a, van de Wet, zodat geen kosten in aftrek gebracht hadden mogen worden.
4.3 Ten aanzien van correctie c.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift onder 6c, gelezen in samenhang met pagina 19 van het verslag, gemotiveerd aangegeven dat hij in de berekening mogelijk f 400,- te veel aan rente minderjarige kinderen heeft bijgeteld. Belanghebbendes tegenwerpingen op andere punten zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende gemotiveerd om te oordelen dat de gemotiveerde correcties niet gehandhaafd zouden moeten worden.
4.4 Ten aanzien van correctie d.
De inspecteur heeft onder punt 6d van zijn verweerschrift aangegeven dat alsnog rekening moet worden gehouden met een aftrekpost ter zake van meer hypotheekrente van f 1.680,-.
4.5 Ten aanzien van correctie e.
Uit de door belanghebbende overgelegde urenstaat voor de jaren 1996 en 1997 (bijlage 5 bij het beroepschrift) kan niet worden geconcludeerd dat belanghebbende in het onderhavige jaar in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek.
4.6 Ten aanzien van correctie f.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift onder 6f gemotiveerd aangegeven dat geen bedrag aan rentevrijstelling aftrekbaar is. Het hof volgt de inspecteur hierin. Belanghebbendes tegenwerpingen zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende gemotiveerd om hier anders over te denken.
4.7 De inspecteur heeft rekening houdend met de correcties b, c en d geconcludeerd dat het belastbare inkomen nader moet worden vastgesteld op f 68.263,-. Het hof komt dit juist voor.
4.8 Voor zover belanghebbende nog andere correcties heeft willen betwisten heeft te gelden dat hij deze onvoldoende heeft aangeduid.
4.9 Gelet op het voorgaande moet worden beslist als hierna te vermelden.