4. De rechtsoverwegingen
4.1. Gelet op het onder 1.3 vermelde had de inspecteur uiterlijk op 14 juli 2004 uitspraak op bezwaar moeten doen. Nu de uitspraak is gedagtekend 10 augustus 2004, heeft de inspecteur niet aan voormelde opdracht voldaan. Omdat op een dergelijke overschrijding van de termijn geen wettelijk sanctie is gesteld en de belanghebbende bij het uitblijven van een tijdige uitspraak een beroepschrift had kunnen indienen en zich overigens niet benadeeld voelt, zal het hof aan voormeld verzuim geen gevolgen verbinden.
4.2. Op grond van het onder 2.4 en 2.5 vermelde staat vast dat de belanghebbende de handel in gebruiksquota steeds op eigen naam en voor eigen rekening uitvoerde en niet voor rekening van de maatschap. Nergens in de stukken is een aanwijzing te vinden voor mogelijk optreden van de maatschap als contractspartij inzake de handel in gebruiksquota. Voor deze handel moet de belanghebbende, nu hij met die handel deelneemt aan het economische verkeer en gesteld noch gebleken is dat sprake is van incidentele aan- en verkoop, naar het oordeel van het hof als ondernemer voor de omzetbelastingwetgeving worden aangemerkt.
4.3. De omstandigheid dat de belanghebbende aangekochte quota (tot het moment van eventuele verkoop) steeds in gebruik geeft aan de maatschap, rechtvaardigt geen andere conclusie. Belanghebbendes beroep op de onder 3.2 genoemde regelingen kunnen hem niet baten. Anders dan in de daar aan de orde zijnde gevallen is de belanghebbende immers zelfstandig ondernemer voor de handel in quota en kent hij een eigen aangifteplicht, zodat in casu wel een onderscheid gemaakt kan worden tussen aanschaffing/-vervreemding voor de maatschap en voor belanghebbende zelf. Voor recht op aftrek van in een onderneming gebruikte goederen, hoeft de belanghebbende anders dan in de gevallen waar de resolutie op ziet dus helemaal geen beroep te doen op voornoemde regelingen. Bovendien staat de genoemde resolutie onder punt 4 toe dat combinaties omzetbelasting voldoen en aftrekken met voorbijgaan van de goederen en diensten die door de deelnemers op eigen naam worden betrokken c.q. afgestoten, mits dienaangaande een bestendige gedragslijn wordt gevolgd. Gelet op het hierna onder 4.6 overwogene valt in de onderhavige zaak niet na te gaan welke gedragslijn de belanghebbende heeft gevolgd, zodat het hof uitgaat van toepassing van de wettelijke regeling.
4.4. Op de handel in gebruiksquota door belanghebbende is de landbouwregeling als bedoeld in artikel 27, leden 1 en 2 van de Wet niet van toepassing omdat deze handel niet kan worden aangemerkt als een prestatie als bedoeld in het eerste lid van voornoemd artikel. Ter zake van de in- en verkoop van de quota is derhalve - naar tussen partijen naar het hof begrijpt ook niet in geschil is - terecht omzetbelasting in rekening gebracht.
4.5. De ter zake van de ingekochte quota in rekening gebrachte omzetbelasting heeft de belanghebbende steeds in aftrek gebracht op zijn eigen omzetbelastingnummer, te weten 0000.00.001. Door vervolgens de ter zake van de verkochte quota verschuldigd geworden, doch niet voldane, omzetbelasting na te heffen op voormeld ten name van belanghebbende staand nummer, heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof niet onjuist gehandeld. Van een onjuiste tenaamstelling is derhalve geen sprake.
4.6. Voor zover de belanghebbende stelt dat voormeld omzetbelasting-nummer vanaf 1 april 1995 nog slechts door de maatschap wordt gebruikt en dat de naheffingsaanslag - mede gelet op het feit dat op dit nummer ook de ter zake van de ingekochte quota in rekening gebrachte omzetbelasting is afgetrokken - dus ten name van de maatschap moet worden gesteld, merkt het hof het volgende op. Doordat de maatschap, zonder dit aan de belastingdienst te melden, de door haar verschuldigde omzetbelasting is gaan afdragen op het nummer dat aan de belanghebbende toebehoort, heeft zij een voor de belastingdienst ondoorzichtige situatie veroorzaakt. Een argument dat voormeld nummer aan de maatschap toebehoort en dat zij de thans nageheven belasting verschuldigd is geworden kan het hof daaraan niet ontlenen. Voor zover daar overigens anders over geoordeeld zou moeten worden is het hof van oordeel dat de belanghebbende de inspecteur de onjuiste tenaamstelling, gelet op de verwarring die hij zelf heeft veroorzaakt, niet kan tegenwerpen.
4.7. Nu de naheffingsaanslag gelet op het onder 1.2 vermelde reeds ambtshalve was verminderd tot op ƒ 213.807,-- (welke ambtshalve vermindering door de uitspraak van het hof van 7 april 2004 niet is vernietigd) en ter zake van de levering van de gebruiksquota een bedrag van ƒ 224.096,-- aan omzetbelasting verschuldigd is geworden, is de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag vastgesteld. Belanghebbendes beroep is dan ook ongegrond.