ECLI:NL:GHLEE:2005:AU8942

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001422-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke steekpartij in Leeuwarden na uitgaansgeweld

In deze zaak gaat het om een fatale steekpartij die plaatsvond op 24 september 2004 in Leeuwarden. De verdachte, die samen met een mededader betrokken was, heeft het slachtoffer, na een escalatie van een vechtpartij, met een mes veertien keer gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven, gezien de wijze waarop hij met het mes te werk ging. De verdachte ontkende echter elke betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer en weigerde mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens. Het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen en het technisch bewijs, waaronder bloedsporen op de kleding van de verdachte, voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar voor medeplegen van doodslag. Het hof handhaafde deze straf, waarbij het de ernst van het feit en de impact op de samenleving in overweging nam. De verdachte had een verleden van geweldsdelicten en zijn gedrag werd als onvoorspelbaar en gevaarlijk beschouwd. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 7.984,87 toegewezen aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, die zich in de procedure had gevoegd. Het hof oordeelde dat de verdachte ook aansprakelijk was voor de schade die door zijn daden was veroorzaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001422-05
Arrest van 30 december 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 7 juli 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij haar vonnis ter zake van medeplegen van doodslag veroordeeld tot een straf, beslist op de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de vordering wijziging tenlastelegging ex artikel 314a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, welke wijziging de rechtbank heeft toegelaten. De inhoud van die gewijzigde tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het medeplegen van moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat de vordering van benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.984,87 en de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde moord, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof vindt in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat bij de verdachte sprake is geweest van een besluit waarover hij zich heeft beraden, dan wel de gelegenheid heeft gehad om zich daarover te beraden ten aanzien van de betekenis en de gevolgen daarvan.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ontkend het slachtoffer te hebben gestoken. Door en namens hem is aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen, die zeggen te hebben gezien dat hij degene is geweest die de steken heeft toegebracht, onbetrouwbaar zijn. Voorts is de betrouwbaarheid van het sporenonderzoek aangevochten.
Het hof realiseert zich terdege dat getuigenverklaringen, die zijn afgelegd onder omstandigheden als in deze zaak, met de nodige behoedzaamheid moeten worden gebezigd.
Het gaat immers om een zeer schokkende gebeurtenis, die plaatsvindt omstreeks half 6 in de ochtend in een uitgaanscentrum. Enerzijds betreft het derhalve getuigen die nog op zijn na een doorwaakte nacht en bij wie ofwel het gebruik van alcohol en/of drugs vaststaat of vermoed - althans niet uitgesloten - kan worden. Anderzijds betreft het getuigen die van het lawaai wakker zijn geworden en plotseling worden geconfronteerd met de gebeurtenissen of een deel daarvan. Al deze factoren kunnen een negatief effect hebben op de mate waarin de inhoud van de verklaringen van getuigen overeenstemt met hetgeen zich daadwerkelijk heeft afgespeeld.
Een en ander betekent echter niet dat de verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde geschoven moeten worden, te meer niet nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat waaruit zou kunnen voortvloeien dat door enige getuige bewust onwaarheid zou zijn gesproken.
Het hof acht bewezen dat de verdachte degene is geweest die de fatale messteken heeft toegebracht. Op grond van de verklaring van de getuige [getuige 1], de exploitant van [horecagelegenheid], gaat het hof ervan uit dat verdachte ondanks zijn ontkenning voorzien was van een mes. De verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] acht het hof geloofwaardig waar deze inhouden dat de verdachte degene is geweest die heeft gestoken. In zoverre komen deze verklaringen ook overeen met het beschikbare technische bewijs. Dit houdt in dat zowel op de spijkerbroek van de verdachte als op het in de woning van de mededader aangetroffen fleecejack - kort gezegd - bloed is aangetroffen afkomstig van het slachtoffer. Op grond van het patroon van de op het fleecejack aangetroffen bloedsporen moet de drager van dit jack zich zeer dicht bij het slachtoffer hebben bevonden. In aanmerking nemende dat op grond van het bewijsmateriaal vaststaat dat de mededader een andere jas heeft gedragen, dat slechts verdachte en zijn mededader betrokken zijn geweest bij de steekpartij en dat geen van de andere in de woning van de mededader aanwezige personen aanwezig is geweest op de plaats van het delict, kan het niet anders dan dat verdachte dit fleecejack heeft gedragen ten tijde van het delict, ondanks zijn ontkenning en ondanks de omstandigheid dat de verklaringen van getuigen ten aanzien van de door de verdachte gedragen kleding niet eenduidig zijn.
Namens verdachte is de bruikbaarheid van de sporen aangetroffen op het fleecejack aangevochten. Daartoe is aangevoerd, dat mogelijk deze sporen zouden zijn ontstaan ten gevolge van de omstandigheid dat in de wasbak van het aanrecht een broek en een T-shirt zijn gewassen, kennelijk om bloedsporen uit die kleding te verwijderen. Nu het fleecejack eveneens in de keuken is aangetroffen zou niet uit te sluiten zijn, dat de sporen op het fleecejack zijn veroorzaakt door spatten van met bloed verontreinigd water. Het hof verwerpt dit verweer. De plaats waar het fleecejack is aangetroffen (naast de koelkast in de keuken) is weliswaar niet op enige foto in het dossier weergegeven, maar wel is te zien (p.v. 240904-AH-69 pag. 184 en 185, resp. foto 4 en 6) dat de koelkast zich niet zodanig dicht naast de wasbak bevindt, dat aannemelijk kan worden dat een contaminatie als gesuggereerd heeft plaatsgevonden. Tevens weerspreken de hoeveelheid en de spreiding van de op het jack aangetroffen bloedsporen een en ander.
Door de verdediging is voorts aangevoerd, dat op de (binnen)zakken van het fleecejack door de technische recherche wel, maar door de deskundige van het NFI géén bloedsporen zijn aangetroffen en dat daarvoor geen afdoende verklaring is gegeven. Voor zover daarmee beoogd is aan te voeren dat op grond van die omstandigheid de resultaten van het technisch onderzoek ook voor het overige zouden moeten gewantrouwd, verwerpt het hof het verweer. Gelet op de beantwoording van de door de raadsvrouw aan de deskundige van het NFI gestelde vragen, alsmede op de verklaringen van de getuigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter zitting van het hof, is het hof van oordeel dat de resultaten van het technisch onderzoek zoals voor het bewijs gebezigd voldoende betrouwbaar zijn om de bewezenverklaring mede te kunnen dragen.
Voorts is het zo dat de discrepantie als aangegeven weliswaar niet verklaard is, maar ook geen enkele aanwijzing oplevert op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de conclusie ten aanzien van het dragen van het fleecejack door de verdachte onjuist zou zijn.
Het hof acht voorts bewezen dat verdachte opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Immers, door vele malen met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer te steken heeft hij blijkens zijn handelen willens en wetens het grote risico aanvaard dat deze als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 24 september 2004 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in het hart en de borst en de longen en de linkernier en de buik en de rug en elders in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
medeplegen van doodslag
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het opleggen van de straf rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben, na een buitensporige hoeveelheid alcohol te hebben ingenomen en mede onder invloed van cocaïne, zich omstreeks vijf uur 's ochtends nog naar de binnenstad begeven om nieuwe voorraad drank te halen. Zij hebben eerst ruzie gezocht in de zaak waar zij bier hebben aangeschaft. Daarbij is door de verdachte een mes gehanteerd waardoor iemand aan zijn hand gewond is geraakt. Het lijkt erop dat op dat moment groter onheil is voorkomen, doordat de personen met wie ruzie werd gezocht niet hebben gereageerd op de agressie van verdachte en zijn mededader.
Buiten gekomen is door de mededader van verdachte blijkens diens verklaring een bierflesje op straat kapot gegooid. Daarover zou een opmerking zijn gemaakt door het latere slachtoffer, [slachtoffer]. Dat was voldoende aanleiding voor verdachte en zijn mededader om hun agressie op [slachtoffer] en diens vriend te richten. Nadat het aanvankelijk leek dat een eind was gekomen aan de vechtpartij zonder dat iets onherstelbaars was gebeurd, is plotseling zonder enige aanleiding sprake van een escalatie, waarbij verdachte als een dolle met een mes veertien keer insteekt op [slachtoffer], die ten gevolge daarvan is overleden.
Daarmee is aan de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht, dat ongetwijfeld door de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de dood is teweeggebracht zwaarder weegt dan alleen het verlies van een dierbare.
Maar ook de samenleving is ernstig geschokt door deze extreme vorm van door drank en drugs opgewekt uitgaansgeweld. Het lijkt erop dat iedere aanleiding voor verdachte en zijn mededader, hoe futiel ook, genoeg is geweest om hun samengebalde agressie bot te vieren op wie dan ook.
Het onvoorspelbare en de waanzin van de gebeurtenis hebben de gevoelens van onveiligheid vergroot en schokken ook nu nog, meer dan een jaar later, de Leeuwarder gemeenschap.
Het hof acht onbegrijpelijk, dat verdachte en/of zijn mededader, na wat zij hadden aangericht eerst nog de blikjes bier, die waren gevallen, hebben opgeraapt en meegenomen.
Verdachte is in de jaren 2002 tot en met 2004 meerdere keren veroordeeld. Hem zijn daarbij onder meer onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd tot in totaal 30 maanden. Daarbij ging het onder meer om bedreigingen, wapens, een mishandeling en vermogensdelicten, waarvan één met een gewelddadig karakter.
Enig inzicht in het waarom van zijn gedrag wordt door de verdachte niet geboden. Hij ontkent elke betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en heeft geweigerd mee te werken aan een multidisciplinair onderzoek naar zijn geestvermogens. Uit het dossier en het onderzoek ter zitting komt het beeld naar voren van een volstrekt op zichzelf en de bevrediging van eigen behoeften gerichte man, die geen blijk geeft van enig medelijden of medeleven met het slachtoffer of diens nabestaanden. Zijn ex-vriendin beschrijft hem als gevoelloos, ondoorgrondelijk en hard. Op grond van de waarnemingen op de terechtzitting onderschrijft het hof die kenschets.
Het spreekt vanzelf, dat slechts een vrijheidstraf van lange duur in deze zaak op zijn plaats is.
De advocaat-generaal heeft, evenals de officier van justitie in eerste aanleg, een gevangenisstraf van achttien jaren geëist ter zake van medeplegen van moord. Aan een straf van die lengte kan het hof reeds hierom niet toekomen, omdat het niet bewezen heeft geacht dat er sprake is van moord.
De rechtbank heeft een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van veertien jaren. Daarmee is een straf opgelegd van uitzonderlijk lange duur, nu het maximum dat op doodslag is gesteld vijftien jaren bedraagt.
Ook in een geval als het onderhavige, waarin de rechtsorde zo ernstig is geschokt, zou het hof naar gebruikelijke maatstaven niet tot een straf van een dergelijke lengte besluiten.
Dat het hof in dit geval echter de door de rechtbank opgelegde straf handhaaft wordt met name ingegeven door het gevaar dat deze verdachte oplevert. Gelet op de onvoorspelbaarheid van zijn gedrag, de onmatige agressiviteit en de razernij waarmee kennelijk is gehandeld alsmede de onverschilligheid die hij tentoonspreidt voor de gevolgen van zijn gedrag, maken dat verdachte naar het oordeel van het hof zeer langdurig uit de samenleving moet worden verwijderd.
De raadsvrouw heeft ter zitting erop gewezen dat verdachte als ongewenst vreemdeling zal worden uitgewezen en heeft verzocht om daarmee rekening te houden bij het opleggen van de straf. Het hof zal dat niet doen: ook een andere samenleving dan de Nederlandse heeft er recht op langdurig verschoond te blijven van de aanwezigheid van de verdachte.
Benadeelde partij
[benadeelde partij], de moeder van het slachtoffer, heeft zich in eerste aanleg gevoegd als benadeelde partij ter zake van het ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit en heeft
€ 7.984,87 schadevergoeding gevorderd.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding voort in hoger beroep.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet betwist.
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.984,87, met dien verstande, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof acht het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel passend, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], [adres], [woonplaats], tot een bedrag van zevenduizend negenhonderdvierentachtig euro en zevenentachtig cent,
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zevenduizend negenhonderdvierentachtig euro en zevenentachtig cent ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdnegenenvijftig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt,
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. A. Dijkstra, voorzitter, G.M. van der Meer en H.J. Deuring, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Lieftink als griffier.