ECLI:NL:GHLEE:2005:AU3830
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.S. Pruiksma
- G.M. van der Meer
- J.W. Keuning
- Rechtspraak.nl
Belastingrechtelijke geschil over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en splitsbaarheid van onroerend goed
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1999 centraal. De belanghebbende, mevrouw X, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De inspecteur had een correctie aangebracht op de aangifte van de belanghebbende, waarbij hij een deel van de boekwinst van een verkocht pand als belastbaar inkomen had aangemerkt. De belanghebbende betwistte deze correctie en stelde dat het pand ten tijde van de aankoop niet splitsbaar was en dus tot haar privé-vermogen behoorde.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de belanghebbende en haar echtgenoot exploiteerden een installatie- annex onderdelenwinkel en hebben in 1993 een pand gekocht dat voorheen door de schoonmoeder van de belanghebbende werd gehuurd. Na de staking van de onderneming in 1999 werd het pand verkocht aan een projectontwikkelaar. De inspecteur stelde dat de verkoopprijs van het pand, na aftrek van de aankoopprijs, resulteerde in een boekwinst die belast moest worden. De belanghebbende was van mening dat de inspecteur onterecht had gehandeld door het pand als splitsbaar aan te merken en dat de boekwinst niet tot haar belastbaar inkomen gerekend mocht worden.
Tijdens de zitting op 14 juli 2005 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof oordeelde dat het pand in 1993 zonder bezwaren in twee afzonderlijke gedeelten gesplitst kon worden, en dat de inspecteur terecht had gehandeld door het pand als splitsbaar aan te merken. Het hof concludeerde dat de belanghebbende de grenzen der redelijkheid had overschreden door het gehele pand tot haar privé-vermogen te rekenen. De belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat de taxatie van de inspecteur onjuist was en het hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.
De beslissing van het hof werd op 5 oktober 2005 aan beide partijen aangetekend verzonden. Het hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.