ECLI:NL:GHLEE:2005:AU3422

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 109/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof.mr. E. Aardema
  • mr. G.M. van der Meer
  • dr. C.L. van Lindonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandse lastenaftrek voor levensonderhoud van ouders in Kosovo

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 26 september 2005, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op buitengewone lastenaftrek voor de ondersteuning van zijn ouders in Kosovo. De belanghebbende had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1998 een bedrag van ƒ 10.551,-- opgevoerd als aftrek voor uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud van zijn ouders. De inspecteur weigerde deze aftrek en handhaafde de aanslag, wat leidde tot een beroepsprocedure. Het gerechtshof te Arnhem verklaarde het beroep ongegrond, maar de Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Leeuwarden voor verdere behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2005 werd de belanghebbende vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de inspecteur ook aanwezig was. De belanghebbende stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd voor de ondersteuning van zijn ouders, waaronder kwitanties van een reisbureau en een verklaring van zijn ouders over de ontvangen bedragen. De inspecteur betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat de belanghebbende onvoldoende had aangetoond dat het geld daadwerkelijk was overgemaakt aan zijn ouders.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende met de overgelegde documenten voldoende had aangetoond dat hij zijn ouders had ondersteund. Het hof concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de overgelegde bewijsstukken niet betrouwbaar waren. Daarom werd de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen van € 21.236,--, en werd de belanghebbende in het gelijk gesteld met betrekking tot de buitengewone lastenaftrek. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: Nr. 04/0109 26 september 2005
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren Hengelo (Ov.)/Vestiging Zwolle (thans Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle, en hierna genoemd: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) voor het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende is met dagtekening 8 juni 2000 voor het jaar 1998 een aanslag IB/PV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.560,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 31 oktober 2000 de aanslag gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem.
1.4 Het gerechtshof te Arnhem heeft in zijn schriftelijke uitspraak van 29 augustus 2002, nummer 00/02148, het beroep ongegrond verklaard.
1.5 Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 In zijn arrest van 6 februari 2004, nummer 38.803, heeft de Hoge Raad der Nederlanden voormelde uitspraak van het gerechtshof Arnhem vernietigd en het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.7 Namens de belanghebbende is op 3 mei 2004, met aanvulling op 17 mei 2004, een conclusie na verwijzing ingediend (met bijlagen). De schriftelijke conclusie van de inspecteur is op 2 juni 2004 ter griffie ingekomen.
1.8 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof van 4 juli 2005 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord de belanghebbende en zijn gemachtigde mr. A, alsmede namens de inspecteur mevrouw B.
1.9 Ter voormelde zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.10 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 De belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PV voor het jaar 1998 een bedrag van ƒ 10.551,-- in aftrek gebracht als buitengewone last ter zake van uitgaven tot voorziening in levensonderhoud van zijn in Kosovo wonende ouders. Bij de bepaling van het maximum van het in aftrek te brengen bedrag heeft hij rekening gehouden met zowel zijn eigen onzuivere inkomen van ƒ 57.610,--, als het onzuivere inkomen van zijn ongehuwde partner van ƒ 48.855,--.
De inspecteur heeft deze aftrek geweigerd en het belastbaar inkomen van de belanghebbende vastgesteld op ƒ 52.560,--.
2.2 Omdat het rechtstreeks overmaken van gelden naar Kosovo in het onderhavige jaar via regulier bankverkeer of met gebruik van postwissels niet mogelijk was, heeft de belanghebbende in Nederland 13.190 Duitse marken aangekocht. Van die aankoop heeft hij schriftelijke bewijsstukken overgelegd. Vervolgens heeft de belanghebbende een bedrag van in totaal DM 10.100,-- afgegeven bij een reisbureau te Duitsland dat voor de afgifte van het geld aan zijn ouders zou zorgdragen. Ter zake van de afgifte van het geld ten behoeve van zijn ouders aan het reisbureau heeft de belanghebbende drie kopieën van kwitanties overgelegd. Het restant van de Duitse marken heeft de belanghebbende aan een familielid overhandigd, die zou zorgdragen voor afgifte aan belanghebbendes ouders. Van deze overhandiging zijn geen bewijsstukken overgelegd.
2.3 Ten bewijze van de ontvangst van het geld door zijn ouders heeft de belanghebbende een verklaring overgelegd van 19 april 2004, waarin de ouders en de broer van de belanghebbende verklaren dat zij in de jaren 1997 tot 2000 een totaalbedrag van DM 45.000,-- van de belanghebbende hebben ontvangen. Tevens is een verklaring van de echtheid van de handtekeningen van genoemde personen overgelegd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de belanghebbende voldoende heeft aangetoond dat hij zijn ouders heeft ondersteund in hun levensonderhoud en mitsdien recht heeft op buitengewone lastenaftrek.
3.2 De belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij heeft zich echter nader op het standpunt gesteld dat de aftrek - na toepassing van de drempel - beperkt dient te blijven tot 10 percent van zijn onzuivere inkomen, zodat een aftrek resteert van ƒ 5.761,--.
3.3 De inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend. Hij stelt zich op het standpunt dat de belanghebbende ter zake van de afgifte van het geld aan de ouders onvoldoende bewijsmiddelen heeft bijgebracht. Wel erkent hij dat de ouders van belanghebbende behoeftig waren in hun levensonderhoud en dat de belanghebbende een dringende morele verplichting tot ondersteuning van zijn ouders voelde.
Subsidiair wenst hij de aftrek te beperken tot het maximum van 10 percent van het onzuivere inkomen van de belanghebbende, zijnde ƒ 5.761,--.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
Partijen hebben ter zitting geen nadere gronden aangevoerd.
4. De rechtsoverwegingen
4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn - voor zover hier van belang - buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van bloedverwanten in de rechte lijn, mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond.
4.2. Onder schriftelijke bescheiden zijn in voorkomende gevallen ook andere stukken te begrijpen dan bankafschriften en postwissels, met dien verstande dat wel sprake moet zijn van zodanige schriftelijk bescheiden dat aan de hand daarvan de juistheid van de in aftrek gebrachte uitgave redelijkerwijs door de belastingdienst kan worden gecontroleerd; het volledige traject van de betalingen, tot de ontvangst daarvan door de ondersteunde
verwanten, dient voor de belastingdienst controleerbaar te zijn.
4.3 Vast staat dat belanghebbende, zoals vermeld onder 2.2, Duitse marken heeft gekocht en hiervan DM 10.100,-- heeft overhandigd aan een reisbureau. Uit de door het reisbureau afgegeven kwitanties blijkt dat het geld bestemd was voor belanghebbendes ouders en aan hen zal worden afgedragen. Voorts heeft de belanghebbende een verklaring van zijn ouders overgelegd, zoals aangehaald onder 2.3, waaruit blijkt dat de belanghebbende zijn ouders in de jaren 1997 tot 2000 voor een totaalbedrag van DM 45.000,-- heeft ondersteund. Nu de inspecteur niet heeft gesteld noch anderszins is gebleken dat dit bedrag lager is dan het totaal van de bedragen die de belanghebbende in zijn aangiften over die jaren als buitengewone last heeft geclaimd, gaat het hof ervan uit dat in voormeld bedrag van DM 45.000,-- volledig begrepen is het hiervoor genoemde bedrag van DM 10.100,--.
4.4 Gelet op vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de belanghebbende door middel van de onder 4.3 vermelde bescheiden, bezien in onderling verband en samenhang, op voldoende controleerbare wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het betwiste bedrag van DM 10.100,-- is betaald en door de ondersteunden is ontvangen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat er redenen zijn om aan de inhoud van de overgelegde bescheiden te twijfelen. De enkele mededeling dat genoemd reisbureau wordt gerund door een oom van de belanghebbende en dat de verklaring van de ouders pas in 2004 is afgelegd en niet door een geautoriseerde instantie is bevestigd, is daartoe onvoldoende.
4.5 Nu tussen partijen niet in geschil is dat de ouders van belanghebbende behoeftig waren in hun levensonderhoud en dat de belanghebbende een dringende morele verplichting tot ondersteuning van zijn ouders voelde, houdt het vorenoverwogene reeds in dat belanghebbende recht heeft op aftrek van het onder 3.2 en 3.3 genoemde maximum bedrag van ƒ 5.761,-- als buitengewone last, zodat zijn belastbaar inkomen dient te worden vastgesteld op ƒ 46.799,--. Verdere als buitengewone last in de aangifte opgevoerde uitgaven behoeven geen behandeling meer.
5. Proceskosten
Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het hof deze kosten voor de voor het gerechtshof te Leeuwarden en Arnhem gevoerde procedure op € 966,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 44,60 aan reiskosten van belanghebbende.
6. Beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vermindert de aanslag IB/PV voor het jaar 1998 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 21.236,--
(ƒ 46.799,--);
verstaat dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht van € 27,23 (ƒ 60,--) aan belanghebbende vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 1.010,60 en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 26 september 2005 door prof.mr. E. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en dr. C.L. van Lindonk, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Gerrits en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde voornoemde griffier buiten staat te ondertekenen.
Op 28 september 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.