ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2514

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 124/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van geleende gelden als belegging in durfkapitaal in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de kwalificatie van geleende gelden ter financiering van de onderneming van de zoon van de belanghebbende centraal. De belanghebbende heeft gedurende de jaren 1998 tot en met 2001 in totaal f 176.001,-- geleend aan zijn zoon, die een onderneming is gestart. De vraag is of deze leningen kunnen worden aangemerkt als belegging in durfkapitaal volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur heeft de aanslag voor het jaar 2001 vastgesteld op een belastbaar inkomen van f 85.713,-- en heeft het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag afgewezen. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2005 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur heeft zijn standpunt toegelicht. De belanghebbende stelt dat alle middelen die hij ter beschikking heeft, inclusief geleend geld, als eigen middelen moeten worden beschouwd. De inspecteur betwist dit en stelt dat de lening niet kan worden aangemerkt als belegging in durfkapitaal, omdat deze is gefinancierd met geleend geld en de overeenkomst niet tijdig is geregistreerd.

Het hof oordeelt dat de lening niet kan worden gekwalificeerd als belegging in durfkapitaal, omdat de belanghebbende de lening heeft gefinancierd met geleend geld en de registratie niet binnen de vereiste termijn heeft plaatsgevonden. Het beroep tegen de heffingsrente wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat hierover geen uitspraak op bezwaar is gedaan. Het hof verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond en niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de heffingsrente.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 124/ 04 9 september 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de belastingdienst Noord/ kantoor Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De belanghebbende werd voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna: de Wet), van ƒ 85.713,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 29 januari 2004 de aanslag gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 16 februari 2004 bij het gerechtshof is ingekomen en is aangevuld bij brieven (met bijlage) van 18 februari 2004 en 18 maart 2004.
1.4 Op 16 april 2004 heeft de inspecteur een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof gehouden op 18 juli 2005 te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur. De belanghebbende kon, zo blijkt uit een op 18 juli 2005 binnengekomen fax, niet tijdig ter zitting aanwezig zijn wegens fileproblemen. Ter zitting heeft de inspecteur volstaan met te verwijzen naar de inhoud van het verweerschrift.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, geboren op 28 augustus 19.., is gehuwd met mevrouw A. Belanghebbende geniet sinds september 2000 een pensioenuitkering van het B pensioenfonds. Tot het gezin behoorde in het onderhavige jaar onder meer zoon C, geboren op 19 juni 19.. ( hierna: zoon).
2.2 Belanghebbendes zoon start in 1998 een onderneming onder de naam D. De onderneming is als eenmanszaak ingeschreven bij de K.v.K. in Drenthe op naam van de zoon.
2.3 Blijkens overeenkomst getekend op 24 augustus 1998 leent belanghebbende aan zijn zoon een bedrag van f 5000,--. De geldlening is aangegaan met het oog op het bepaalde in artikel 45, lid 9 en artikel 42b, lid 2, onderdeel c, onder 1°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Daarnaast heeft belanghebbende zich garant gesteld tot en met het moment dat het bedrijf, op naam van zijn zoon, voldoende winst maakt voor de overvloeiende kosten en investeringen.
In het kader van deze garantstelling heeft belanghebbende, naast het hierboven bedoelde bedrag van f 5.000,--, per 31 december 1998 een langlopende vordering op zijn zoon van f 45.000,--, terwijl gedurende de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 nogmaals diverse bedragen in totaal f 126.001,-- belopend, werden geleend.
De totale vordering van belanghebbende bedroeg per 31 december 2001 f 176.001,--. In 2002 scheldt belanghebbende de gehele vordering kwijt.
2.4 De onder 2.3 genoemde overeenkomst werd niet, zoals in de overeenkomst staat vermeld, binnen vier weken na het sluiten ervan ter registratie aangeboden op de voet van de Registratiewet 1970.
2.5 Voor de financiering van de zakelijke activiteiten van de zoon zijn door belanghebbende diverse leningen afgesloten: in 1998 bij de Rabobank, een verhoging van de hypothecaire lening op zijn woning met een bedrag van f 60.000,--, en in de daarop volgende jaren persoonlijke leningen bij Visa en Becam ( de Perelaer).
2.6 Bij de vaststelling van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur een bedrag van f 50.000,-- bij het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van f 35.713,-- geteld, wegens het niet accepteren van een verlies op beleggingen in durfkapitaal als bedoeld in artikel 6.8 van de Wet, alsmede de korting als bedoeld in artikel 8.20 van de Wet niet toegepast.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Het geschil betreft blijkens het beroepschrift het antwoord op de vraag of de door belanghebbende gedurende de jaren 1998 tot en met 2001 geleende gelden ter financiering van de zakelijke activiteiten van zoons onderneming, in totaal f 176.001,-- bedragend, kunnen worden aangemerkt als een belegging in durfkapitaal in de zin van de artikelen 5.16 en 5.17 van de Wet. Daarnaast stelt belanghebbende beroep in tegen de berekende heffingsrente.
3.2 De belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in de van hem afkomstige gedingstukken, kort samengevat, het standpunt ingenomen dat eigen financiële middelen alle middelen zijn die hem ter beschikking staan, ongeacht of deze middelen tijdelijk geleend zijn van een bankinstelling.
3.3 De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in de van hem afkomstige gedingstukken, kort samengevat, het standpunt verdedigd dat, nu de vordering op de zoon gefinancierd is met geleend geld en de betreffende overeenkomst niet binnen vier weken na ondertekening is geregistreerd op de voet van de Registratie 1970, geen sprake is van een belegging in durfkapitaal in de zin van artikel 5.17 van de Wet, in welk geval artikel 6.8 van de Wet, dat de verliesverrekening op dergelijke beleggingen regelt, toepassing mist. Ter zake van de heffingsrente is in de bezwaarfase geen uitspraak gedaan.
3.4 Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de van partijen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel AQ van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 zijn de artikelen 5.17, 5.18 en 6.8 van de Wet niet van toepassing met betrekking tot geldleningen die voor 1 januari 1996 zijn verstrekt of met betrekking tot geldleningen die na 31 december 1995 zijn verstrekt aan een natuurlijk persoon, die voor 1 januari 1996 voor zijn rekening een onderneming dreef. Nu blijkens de feiten belanghebbendes zoon zijn onderneming in 1998 startte, zijn op belanghebbende de ter zake geldende bepalingen van de Wet van toepassing.
4.2 Ingevolge artikel 5.17, lid 1, van de Wet wordt onder beleggingen in durfkapitaal verstaan geregistreerde achtergestelde geldleningen aan een beginnende ondernemer, die de lening gebruikt voor de financiering van bestanddelen van zijn verplichte ondernemingsvermogen.
Ingevolge lid 3 van bovengenoemd artikel wordt onder een beginnende ondernemer verstaan een natuurlijk persoon ten aanzien van wie de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft verklaard dat deze voldoet aan de bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden met betrekking tot toepassing van de zelfstandigenaftrek.
Blijkens artikel 5.17, lid 4, van de Wet jo artikel 32 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 moet een geldlening als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet onder meer voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. de geldlening mag niet door degene die de lening heeft verstrekt worden gefinancierd met geleend geld en
b. de overeenkomst van geldlening moet binnen vier weken na de ondertekening ervan zijn geregistreerd op de voet van de Registratiewet 1970.
4.3 Naar het oordeel van het hof volgt uit de onder 2.3 tot en met 2.5 vastgestelde feiten dat de door belanghebbende verstrekte lening, per 31 december 2001 f 176.001,-- bedragend, niet kan worden aangemerkt als een belegging in durfkapitaal als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet.
Immers, afgezien nog van het feit dat niet is gebleken dat de inspecteur ten aanzien van de zoon bij een voor bezwaar vatbare beschikking heeft verklaard dat deze kan worden aangemerkt als beginnend ondernemer in de zin van artikel 5.17, lid 3, van de Wet, staat feitelijk vast dat belanghebbende de door hem aan zijn zoon verstrekte lening heeft gefinancierd met door hem geleende gelden en/of dat de overeenkomst, waaruit de geldlening voortvloeit, niet binnen de voorgeschreven termijn van vier weken is geregistreerd op de voet van de Registratiewet 1970.
4.4 Op grond van het onder 4.2 en 4.3 overwogene volgt dat, nu geen sprake is van een belegging in durfkapitaal, de inspecteur terecht het door belanghebbende als verlies afgetrokken bedrag van f 50.000,-- niet als een verlies op belegging in durfkapitaal als bedoeld in artikel 6.8 van de Wet heeft geaccepteerd alsmede dat hij de heffingskorting voor beleggingen in durfkapitaal als bedoeld in artikel 8.20 van de Wet terecht niet heeft toegepast.
4.5 Wat betreft de heffingsrente merkt het hof op dat, nu ter zake geen uitspraak op bezwaar is gedaan, het hiertegen gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De inspecteur zal de brief van belanghebbende van 18 maart 2004 als bezwaarschrift tegen de heffingsrente in behandeling dienen te nemen.
4.6 Het vorenstaande brengt mee dat de hof het beroep tegen de heffingsrente niet-ontvankelijk zal verklaren en het beroep voor het overige ongegrond zal verklaren.
5. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de heffingsrente en
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld op 9 september 2005 door mevrouw mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president en mr. H.Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar te Leeuwarden uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mevrouw mr. M.Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Op 14 september 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.