1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Met dagtekening 31 mei 2002 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag in het recht van successie voor het jaar 2000 opgelegd - ter zake van een verkrijging van ƒ 512.415,--uit de nalatenschap van A - ten bedrage van € 33.704,-- (ƒ 74.274,--).
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 31 augustus 2003 de verkrijging ƒ 2.500,-- lager vastgesteld en de aanslag verminderd tot een bedrag van € 33.488,-- (ƒ 73.799,--).
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage) dat op 10 oktober 2003 bij het gerechtshof is ingekomen en is aangevuld bij brief (met bijlagen) van 4 februari 2004. De inspecteur heeft op 1 april 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof gehouden op 18 juli 2005 te Leeuwarden. Aldaar is de belanghebbende verschenen met zijn gemachtigde mw.mr. B, alsmede namens de inspecteur mr. C.
1.5 Ter voormelde zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de door haar voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Op 6 september 2000 is belanghebbendes vader A overleden (: de erflater). Belanghebbende en zijn broer D (: de broer) zijn ieder voor de helft de verkrijgers van de nalatenschap van de erflater.
2.2 Tot de nalatenschap behoort een aan de belanghebbende verpachte boerderij met erf en weiland te Z (: de onroerende zaak). Op 21 mei 2001 heeft de belanghebbende - volgens de ondertekening namens de erven wijlen de heer A - een overeenkomst met de belastingdienst gesloten tot bindende vaststelling van de waarde van de onroerende zaak. Ter uitvoering van deze overeenkomst is door E, taxateur Belastingdienst Ondernemingen/vestiging Zwolle, en F, makelaar en taxateur in onroerende zaken en agrarische objecten en optredend namens belanghebbende, een taxatierapport opgemaakt. In dit taxatierapport schatten zij de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak in verpachte staat per 6 september 2001 op ƒ 1.005.001,--.
2.3 Bij de vaststelling van de aanslagen van belanghebbende en zijn broer is de inspecteur, in afwijking van de aangifte, van voormelde waarde van de onroerende zaak uitgegaan. Omdat echter na beklag van belanghebbendes broer niet kwam vast te staan dat belanghebbende ter zake van het sluiten van de onder 2.2 genoemde overeenkomst ook zijn broer vertegenwoordigde, heeft de inspecteur de broer in de bezwaarfase een compromisvoorstel gedaan. Dit bij brief van 11 juli 2003 gedane voorstel hield in dat de waarde van de onroerende zaak zou worden verminderd met een bedrag van ƒ 143.750,-- tot ƒ 861.251,--. Overeenkomstig dit compromisvoorstel is de aanslag van de broer bij uitspraak op bezwaar verminderd.
2.4 In voornoemde brief van 11 juli 2003, geadresseerd aan de broer, schrijft de inspecteur onder andere het volgende:
' In mijn brief van 2 juli 2003 heb ik reeds het standpunt ingenomen dat een eventueel te sluiten compromis niet inhoudt dat dit de waarde van de taxatie van beide lokaal bekende deskundigen aantast. Ook zal dit eventueel te sluiten compromis niet inhouden of tot gevolg hebben dat de erfgenaam X niet is gehouden aan de door hem met de Belastingdienst gesloten minnelijke waarderings-overeenkomst.'
2.5 Bij uitspraak waarvan beroep heeft de inspecteur de verkrijging van belanghebbende, voor zover het de waarde van de onroerende zaak betreft, gehandhaafd op 50% van ƒ 1.005.001,--.