ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1731

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 457/03 Motorrijtuigenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 augustus 2005 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de besluiten van de inspecteur van de Belastingdienst inzake naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) en een boetebeschikking. De naheffingsaanslagen waren opgelegd voor het tijdvak van 14 juni 2001 tot en met 13 maart 2003, waarbij belanghebbende betwistte dat zij belastingplichtig was, omdat zij de auto in 1995 had verkocht en naar Frankrijk had geëxporteerd. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking, maar het hof oordeelde dat niet was komen vast te staan dat belanghebbende degene was die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking had. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking niet op een wettelijke grondslag berustten, waardoor het beroep van belanghebbende gegrond werd verklaard. De uitspraken van de inspecteur werden vernietigd, en belanghebbende werd alsnog ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 457/03 26 augustus 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting, (: MRB) alsmede tegen de aan haar afgegeven boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.0. Aan belanghebbende is met dagtekening 25 november 2002 over het tijdvak 14 juni 2001 tot en met 13 december 2001 of 2002 een naheffingsaanslag MRB, met het nummer 000.00.000.Y1.90002, (hierna tevens: nummer 02) opgelegd ten bedrage van € 1.230,--. Aan belanghebbende is voorts met dagtekening 21 februari 2003 over het tijdvak 14 december 2002 tot en met 13 maart 2003 een naheffingsaanslag MRB, met het nummer 000.00.000.Y2.90001, (hierna tevens: nummer 01) opgelegd ten bedrage van € 204,-- . Tevens is aan belanghebbende bij beschikking van dezelfde datum een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 45,--.
1.2. Het op 7 januari 2003 bij de Belastingdienst binnengekomen bezwaarschrift inzake de aanslag met het nummer 02 van belanghebbende is door de inspecteur bij uitspraak van 16 april 2003 niet-ontvankelijk geoordeeld.
1.3. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende inzake de aanslag met het nummer 01 heeft de inspecteur bij uitspraak d.d. 16 april 2003 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Bij beschikking van 22 juli 2003 heeft de inspecteur de boete ambtshalve vernietigd.
1.4. Belanghebbende is tegen beide uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift dat op 27 mei 2003 bij het gerechtshof is ingekomen, en dat is aangevuld bij een op 24 juni 2003 ter griffie van het gerechtshof binnengekomen brief ( met bijlage).
1.5. De inspecteur heeft op 22 augustus 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 6 december 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende alsmede de inspecteur, de heer A. De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 22 juli 2005, eveneens gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de door haar meegebrachte getuige de heer B, alsmede de inspecteur, de heer C. De voorzitter heeft ter zitting d.d. 22 juli 2005, de heer B als getuige gehoord.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken alsmede het ter beide zittingen verhandelde staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1. Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie tot 2 november 1995 houder geweest van het motorrijtuig met het kenteken YY-00-YY van het merk Volkswagen, type Passat (: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is 5 januari 1993.
2.2. Uit onderzoek is gebleken dat de auto in 1995 is geëxporteerd en dat het kenteken om die reden is uitgeschreven.
2.3. Uit nader onderzoek op 14 juni 2001 is gebleken dat met de auto met het onderhavige kenteken, nog immer gebruik wordt gemaakt van de weg in Nederland. Voorts is de auto op 19 november 2002 in Friesland betrokken geweest bij een aanrijding.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij stelt dat zij de auto reeds in 1995 heeft verkocht, dat de auto naar Frankrijk is uitgevoerd, dat zij sindsdien niet langer eigenaar is van de auto, noch houder van het kenteken en mitsdien ook niet belastingplichtig.
3.3. De inspecteur houdt vast aan zijn standpunt dat de onderhavige naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd ter zitting, alsmede in de van hen afkomstige stukken.
4. De rechtsoverwegingen
Vooreerst en vooraf.
4.1. De inspecteur heeft ter behandeling ter zitting in beroep gesteld dat het bezwaar van belanghebbende gericht tegen de naheffingsaanslag met het nummer 02 ten onrechte niet-ontvankelijk is geoordeeld. Belanghebbende deelt dit standpunt. Gelet op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door de belastingdienst is het hof van oordeel dat partijen hierbij niet uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof zal partijen hierin mitsdien volgen.
Inhoudelijk.
4.2. Ingevolge artikel 1, lid 1 onderdeel a van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (: de Wet) is het houden van een personenauto belast. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 onderdeel b van de Wet wordt een motorrijtuig gehouden door degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft.
4.3. Als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft wordt, ingevolge het bepaalde in artikel 9 van de Wet beschouwd, degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit onjuist is.
4.4. De inspecteur heeft voormelde artikelen aan de door hem opgelegde naheffingsaanslagen ten grondslag gelegd. Dat met de auto op de door de inspecteur gestelde tijdstippen, 14 juni 2001 en november 2002, gebruik van de Nederlandse weg is gemaakt, staat tussen partijen wel vast nu belanghebbende dit op zichzelf niet bestrijdt. Het hof is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende degene is geweest ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd.
4.5. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De inspecteur heeft een tweetal foto’s van de onderhavige auto overgelegd welke, naar het hof begrijpt, behoren bij de signalering op 14 juni 2001. Op de foto’s is te zien dat met de auto gebruik wordt gemaakt van de –naar het hof aanneemt: Nederlandse- weg. Niet zichtbaar is echter wie de auto bestuurt.
4.6. In het naar aanleiding van bedoelde constatering aan D te Z gebrachte bezoek, wordt blijkens het daarvan opgemaakte en tevens overgelegde verslag, gesproken met “de heer E”. De ter zitting als getuige gehoorde heer B deelde desgevraagd mee dat hij inderdaad eens met een man heeft gesproken over de onderhavige auto op het adres van belanghebbende. De getuige deelde echter voorts mee dat hij de onderhavige auto omstreeks 1997/1998 heeft gekocht van het Franse garagebedrijf waarmee belanghebbende halverwege de jaren `90 de auto had geruild voor een vrachtwagen. Belanghebbende heeft volgens de verklaring van de getuige niet meer in de auto gereden, nadat de getuige de auto had gekocht.
4.7. Blijkens een door de inspecteur overgelegd faxbericht d.d. 25 november 2002 is de auto op 19 november betrokken geweest bij een aanrijding. De bestuurder is blijkens dit bericht de heer B. Over belanghebbende wordt in de fax niet gesproken.
4.8. Vaststaat dat belanghebbende tot 2 november 1995 als houder in het kentekenregister stond geregistreerd en dat op die datum de geldigheid van het kenteken YY-00-YY is beëindigd in verband met export. Uit het onder 4.5 tot en met 4.7 overwogene volgt naar het oordeel van het gerechtshof niet dat belanghebbende degene is die het motorrijtuig, waarvoor geen kenteken is opgegeven, in de door de naheffingsaanslagen bestreken perioden feitelijk ter beschikking heeft (gehad) als bedoeld in artikel 9 van de Wet. Een wettelijke grondslag ontbreekt mitsdien voor de onderhavige aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en de aan haar afgegeven (reeds ambtshalve vernietigde) boetebeschikking.
4.9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende slaagt.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Het hof stelt deze kosten, conform artikel 1 onderdeel c en d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht op de reiskosten van belanghebbende op tweemaal (Z –alwaar belanghebbende formeel woonachtig is- Leeuwarden vv) ofwel op € 8,68 en de door haar gemaakte verletkosten. Deze laatste kosten stelt het hof aan de hand van belanghebbendes opgave ter zitting van € 300,-- per dag –welke opgave ter zitting niet is bestreden door de inspecteur- op (netto) € 150,--. Het hof zal de inspecteur ook veroordelen in de kosten van de getuige, zij het dat het hof de reiskosten zal beperken. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat belanghebbende de inhoud van de door de getuige afgelegde verklaring heel wel op een andere wijze en op een eerder tijdstip in de procedure naar voren had kunnen brengen, dan wel dat het getuigeverhoor, na een daartoe strekkend verzoek van belanghebbende, had kunnen plaatsvinden op een moment waarop de in Frankrijk wonende getuige reeds –om andere redenen- in Nederland zou hebben verbleven. Omdat het hof geen gegevens heeft omtrent de verblijfplaats van de getuige in Nederland gaat het hof uit van de formele woonplaats van belanghebbende, ofwel Z en mitsdien van de reiskosten Z-Leeuwarden vv. Daarnaast zal een vergoeding worden verstrekt voor tijdverzuim.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraken van de inspecteur inzake de naheffingsaanslagen met de nummers 000.00.000.Y1.90002 en 000.00.000.Y2.90001;
verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in het bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag met het nummer 000.00.000.Y1.90002;
vernietigt de naheffingsaanslagen met de nummers 000.00.000.Y1.90002 en 000.00.000.Y2.90001, alsmede de bij de tweede naheffingsaanslag behorende boetebeschikking;
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 31,-- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 176,64;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 26 augustus 2005 door mevrouw mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de mevrouw griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 31 augustus 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.