ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1553

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0500339
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 augustus 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De zaak betreft een vordering van [appellante] tot opheffing van een conservatoir beslag dat door [geïntimeerde] was gelegd op gelden, geldwaarden en vorderingen van [appellante]. Het hof oordeelt dat de primaire vordering van [geïntimeerde] niet kan worden aangemerkt als een eis in de hoofdzaak volgens artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel vereist dat de rechter ten gronde beslist over de deugdelijkheid van de vordering waarvoor het conservatoir beslag is gelegd. Het hof stelt vast dat de vordering van [geïntimeerde] niet leidt tot een voor tenuitvoerlegging vatbare titel, wat betekent dat het beslag van rechtswege is vervallen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden d.d. 2 juni 2005 en wijst de primaire vordering van [appellante] toe, waarbij het beslag wordt opgeheven. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 augustus 2005
Rolnummer 0500339
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr J. Steenstra,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr A. Jeulink.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 2 juni 2005 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 juni 2005 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 13 juli 2005.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden d.d. 2 juni 2005, bekend onder rolnr. 70039/KG ZA 05-108, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. Primair
te bepalen dat het beslag, zoals gelegd door geïntimeerde op 1 december 2004 op gelden, geldwaarden en vorderingen die notaris [notaris] onder zich heeft van appellante, is vervallen;
Subsidiair
het door geïntimeerde ten laste van [appellante] gelegde beslag als hiervoor omschreven, op te heffen en/of geïntimeerde te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis het beslag op te heffen, op straffe van een dwangsom van Euro 1.000,-- voor iedere dag dat geïntimeerde daarmee of gedeeltelijk in gebreke blijft
Meer subsidiair
het door geïntimeerde ten laste van [appellante] gelegde beslag als hiervoor omschreven, voor een bedrag ad Euro 110.000,-- op te heffen en/of geïntimeerde te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis het beslag op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van Euro 1.000,-- voor iedere dag dat geïntimeerde daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft.
2. met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties"
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Leeuwarden d.d. 2 juli 2005 (KG nummer 70039/KG ZA 05-108) te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van dit hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Tenslotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft acht grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Het hof stelt vast dat het vonnis waarvan beroep is gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] en [gedaagde 2] als gedaagden en dat in hoger beroep slechts [geïntimeerde] is gedagvaard.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (1.1 tot en met 1.7) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Met betrekking tot de grieven I tot en met III:
3. De grieven richten zich tegen de afwijzing van de primair door [appellante] gevorderde voorziening - bij welke voorziening zij, gelet op de aard daarvan, naar het oordeel van het hof voldoende spoedeisend belang heeft - en tegen de daaraan door de voorzieningenrechter ten grondslag gelegde overwegingen. Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. De vraag ligt voor of de vordering van [geïntimeerde], zoals die binnen 14 dagen na beslaglegging is gedaan, heeft te gelden als een eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv. Daartoe is vereist dat de vordering strekt tot het verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering, ter verzekering waarvan het conservatoire beslag is gelegd (HR 26 februari 1999, NJ 1999, 717).
5. De betreffende vordering houdt primair in dat [appellante] wordt veroordeeld met [geïntimeerde] over te gaan tot afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden alsof zij met elkander in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.
6. Het hof is van oordeel dat de hiervoor bedoelde vraag louter dient te worden beantwoord in het licht van de primaire vordering, nu immers de bodemrechter eerst op die grondslag zal hebben te oordelen en - bij toewijzing van die primaire vordering - niet aan de subsidiaire vordering zal kunnen toekomen.
7. Nu het beslag van rechtswege is vervallen als aan de voorwaarde van het instellen van de eis in de hoofdzaak, binnen de daartoe door de rechter gestelde termijn, niet is voldaan, speelt de regel dat de kort gedingrechter in beginsel gebonden is aan een uitspraak die de bodemrechter in hetzelfde geschil (inmiddels) heeft gedaan (HR 19 mei 2000, RvdW 2000, 134) en het feit dat de bodemrechter in vorenbedoelde - door [geïntimeerde] tegen [appellante] aangespannen procedure - bij tussenvonnis d.d. 25 mei 2005 inmiddels heeft overwogen dat het onder de gegeven omstandigheden geenszins onaanvaardbaar is uit te gaan van de toepasselijkheid van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen, geen rol voor de uitkomst van deze kort geding procedure.
8. Naar het oordeel van het hof kan de primaire vordering van [geïntimeerde] niet worden aangemerkt als een eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv, waarbij het - zo blijkt uit de wetsgeschiedenis - gaat om een procedure waarin de rechter ten gronde beslist over de deugdelijkheid van de vordering waarvoor het conservatoir beslag is gelegd.
Of [geïntimeerde] uit hoofde van de door hem voorgestane wijze van verdeling een vordering heeft op [appellante] wordt in de door [geïntimeerde] aangespannen bodemprocedure niet beslist als de primaire eis wordt toegewezen, terwijl het beslag juist is gelegd voor een uit dien hoofde gepretendeerde vordering (door [geïntimeerde] begroot op Euro 170.000,--).
Toewijzing van de primaire vordering levert immers niet een rechtstreeks voor executie vatbare titel op. Als partijen er na toewijzing van de primaire vordering niet in mochten slagen buiten de rechter om tot afwikkeling van de gemeenschap te geraken, staat [geïntimeerde] met lege handen en zal hij, teneinde een executoriale titel te verkrijgen met betrekking tot de door hem gepretendeerde vordering op [appellante], een afzonderlijke procedure bij de rechter aanhangig moeten maken.
9. De door [geïntimeerde] getrokken vergelijking met de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem d.d. 27 april 2004 (NJF 2004,496) gaat mank. In het daar berechte geval ging het immers om een vordering tot betaling van schadevergoeding, welke vordering ten doel heeft een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling te verkrijgen ter voldoening van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Eerst indien de rechter in een dergelijke procedure tot de conclusie komt dat hij de schade niet dadelijk kan begroten, zal hij de zaak - zelfs als dat niet met zoveel woorden is gevorderd - verwijzen naar de schadestaatprocedure. In die vervolgprocedure zal uiteindelijk de vaststelling van het bedrag van de veroordeling volgen.
10. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de grieven I tot en met III doel treffen en dat de primaire vordering van [appellante] alsnog voor toewijzing in aanmerking komt, zoals hieronder nader zal worden aangegeven.
Met betrekking tot de grieven IV tot en met VIII:
11. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de grieven IV tot en met VII geen behandeling behoeven en dat grief VIII ("Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevraagde voorzieningen worden geweigerd en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.") slaagt.
Slotsom
12. Het vonnis van de voorzieningenrechter, waarvan beroep, zal worden vernietigd en het primair door [appellante] gevorderde zal alsnog worden toegewezen, zoals hieronder zal worden aangegeven. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (salaris procureur in hoger beroep: 1 punt tarief II).
Beslissing
vernietigt het kort geding vonnis d.d. 2 juni 2005, waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde;
en opnieuw rechtdoende:
verstaat dat het door [geïntimeerde] op 1 december 2004 gelegde beslag, op gelden, geldswaarden en vorderingen van [appellante], die notaris [notaris] onder zich heeft, is vervallen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg begroot op Euro 329,60 aan verschotten en op Euro 816,-- aan salaris voor de procureur en in hoger beroep op Euro 291,-- aan verschotten en op Euro 864,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr K.E. Mollema, voorzitter en mrs J.C. van Dijk en F.J. Streppel, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 augustus 2005.